Onderzoek: dataverwerking
In de opzet van
het praktisch onderzoek werd gekozen voor een kwalitatieve methode. Elke
bezoeker is immers een individu met unieke ervaringen en belevingen. Door zo
traag mogelijk de ervaringen van de deelnemers aan het onderzoek te overlopen tijdens hun tentoonstellingsbezoek,
en door aandacht te hebben voor gevoelens, emoties en gedachten, hopen we op
aspecten te stoten die op één of andere manier een rol spelen bij het wel of
niet tot stand komen van communicatie.
We beperkten ons
tot individuele volwassen bezoekers. In de oproep die via sociale media en
mails werd verspreid vroegen we om deelnemers die interesse hebben in
hedendaagse kunst. De focus ligt op de toeschouwer die daarbij graag op externe
info vertrouwt; niet op mensen die leek zijn in het bezoeken van
tentoonstellingen van hedendaagse kunst. Ook niet op mensen die beroepshalve in
die sector actief zijn. Reden hiervoor is louter om het terrein zoveel mogelijk
in de diepte te kunnen onderzoeken. Iemand die nog niet eerder een
tentoonstelling voor hedendaagse kunst bezocht moet anders bevraagd worden dan
iemand die al de toegang kent maar zich onzeker voelt over het ‘begrijpen’ van
het aangebodene. Een doorwinterde bezoeker of iemand die beroepshalve in die
sector werkt heeft al een routine in het opstarten van communicatie met
hedendaagse kunst. Het onderzoek van die groep zou dan ook anders verlopen.
Door de Covid-19-pandemie
werd de expo niet enkel verdaagd maar ook gehalveerd in tijdsduur. Daardoor kon
ik niet zoveel mensen interviewen als oorspronkelijk bedacht. Er vielen ook
enkele Nederlandse deelnemers af omdat ze de grens niet over mochten. Sommige
mensen haakten af uit schrik voor besmetting. Het uiteindelijke aantal
deelnemers was 22.
“Bij kwalitatief onderzoek speelt het principe van de verzadiging, ook wel saturatie genoemd, een belangrijke rol. Verzadiging wil zeggen dat je doorgaat met het verzamelen en analyseren van je onderzoeksmateriaal totdat zich geen nieuwe info meer voordoet. In dat geval kan je van verzadiging spreken.” Dan is de steekproef volledig. Maar “verzadiging is altijd een conditioneel begrip, want wat verzadiging is, hangt mede af van welke verscheidenheid je uiteindelijk relevant vindt. Aangezien elk individu anders is, is voor 100 procent volledige verzadiging de hele populatie nodig."[1]
Tijdens het stapsgewijs overlopen van de enquêtevragen, zijn er al een aantal terugkerende reacties zichtbaar. De houding bij het benaderen van een werk dat aanspreekt versus een werk dat ‘onbegrijpelijk’ overkomt, inclusief de bijhorende uitleg, geven al inzicht in de reacties van de deelnemers. Ook in de parallel tussen de benadering van een hedendaags werk en een klassiek gemaakt figuratief beeld vallen enkele terugkerende aspecten op die interessant zijn om nader te bekijken.
Tijdens het
verwerken van de data bleek wel dat 22 deelnemers voldoende was om een
herhaling te zien in de antwoorden. Als de profielen[2] ook een
weerspiegeling zouden vormen van de individuele bezoekers van tentoonstellingen
van hedendaagse kunst, zou dat nog interssanter zijn. Om te checken of dat ook
zo was, heb ik me gebaseerd op eerdere profielonderzoeken uitgevoerd in musea
voor hedendaagse kunst in Vlaanderen.
Iedereen die wilde deelnemen aan het onderzoek werd ook ingepland. Dat kwam uiteindelijk neer op 15 vrouwen en 7 mannen. Of dit relevant is als representatie van volwassen bezoekers aan tentoonstellingen van hedendaagse beeldende kunst zou ik niet durven beweren. Mijn jarenlange ervaring als intermediator zegt me dat ik iets meer vrouwen dan mannen zag, maar dan spreek ik zeker niet over een opvallend procentueel verschil. Als ik er het publieksonderzoek van het Kenniscentrum Cultuur- en Mediaparticipatie uit 2017-18 op nalees, stellen zij vast dat “de populatie van museumbezoekers een groter aandeel vrouwen (56%) dan mannen (43,7%) telt en dit zowel in de kunstmusea als in de andere musea.”[3] Ik vermoed dat het hoge aantal vrouwen ten opzichte van mannen in mijn onderzoeksgroep eerder parallel loopt met de verhouding die je bij veel workshops ziet. Dat het misschien eerder gelinkt kan worden aan het feit dat er een enquête en interview aan het bezoek gekoppeld zijn.
Er werd niet naar het geboortejaar gevraagd. Zelfs al zijn de gegevens anoniem, het invullen van je leeftijd blijft vaak een lastige. In plaats daarvan werd met leeftijdsgroepen gewerkt. Het is immers niet de bedoeling om de resultaten naar bruikbare hand-outs voor specifieke leeftijden te vertalen. Eerder om persoonlijke ervaringen te 'ontleden' en naast elkaar te zetten. De groepen werden zeer ruim genomen. In de groep van 56-70 jaar zaten 11 deelnemers. 2 waren ouder dan 70. De groep 41-55-jarigen telde 5 en de groep 25-40-jarigen 4 deelnemers. Uit de leeftijdsgroep jonger dan 24 jaar kwam niemand. Alhoewel de leeftijdsgroepen niet helemaal eenzelfde opdeling volgen, is er toch een parallel te trekken met het voornoemde publieksonderzoek: “jongere generaties bezoeken minder vaak kunstmusea. [...] we stellen ook hier vast dat musea vooral oudere leeftijdsgroepen aantrekken.”[4]
Bij het polsen naar de woonsituatie blijkt niemand nog bij de ouders te wonen. 4 personen zijn alleenstaand en 5 wonen samen of zijn getrouwd Vergelijk met het publieksonderzoek is hier niet zo eenvoudig omdat de indelingen elkaar overlappen.[5] Ik hecht in mijn opdeling belang aan de aanwezigheid van kinderen binnen een leefsituatie, ongeacht of die nog thuis wonen. 3 alleenstaanden en 10 samenwonenden hebben kinderen, die al of niet nog thuis zijn. In de verdeling van het voornoemd publieksonderzoek is gefocust op de actuele woonsituatie, zodat het best mogelijk is dat een koppel uithuizige kinderen heeft en zich binnen die indeling als 'samenwonend met partner' opgeeft. Het aantal personen dat in koppel leeft is zowel bij de deelnemers aan mijn onderzoek als in dat publieksonderzoek in de meerderheid. Deze parameters zijn binnen mijn onderzoek maar van secundair belang, namelijk indien ze een kadrering kunnen bieden voor reacties en antwoorden van de deelnemers.
WARP, de locatie waar de tentoonstelling en het onderzoek plaatsvonden, ligt in het centrum van Sint-Niklaas, een stad in de provincie Oost-Vlaanderen. Alhoewel deze locatie bijna even snel en gemakkelijk vanuit Antwerpen als vanuit Gent en Mechelen kan bereikt worden, bleken er geen deelnemers vanuit het Gentse te zijn. 6 deelnemers kwamen uit de stad zelf, 4 uit de omgeving en de rest uit Antwerpen en omliggende gemeenten tot Mechelen. Ook deze parameter is op zich niet belangrijk. Waarschijnlijk spelen een aantal factoren hierin een rol; de bereidheid om zich te verplaatsen en deel te nemen aan een publieke activiteit gedurende de Covid-19-pandemie, het feit dat ik zelf lang in het Antwerpse woonde en werkte, de reikwijdte van het bezoekersbestand van WARP etc. Feit is dat alle deelnemers ooit contact hadden met mij of WARP of via een bestaand contact uitgenodigd werden. Het aantal 'likes' op de Facebook pagina stond dus helemaal niet in verhouding tot het effectief ingaan op de uitnodiging. De brede mailing en verspreiding via sociale en informatieve media heeft niet direct iets opgeleverd. Het voornoemde publieksonderzoek legt eenzelfde tendens bloot voor de musea die zich in de steden Antwerpen en Gent bevinden; ook daar blijkt dat “een groot aandeel van de bezoekers uit de nabije omgeving komen.”[6] Uit dat onderzoek blijkt ook dat de ‘mond tot mond’-reclame de belangrijkste bron voor een eerste kennismaking vormde. “Dit geldt aanzienlijk meer voor de bezoekers van kunstmusea (38,9%) dan voor de bezoekers van de andere musea.”[7]
Alle deelnemers
spreken thuis Nederlands, op één koppel na dat oorspronkelijk uit Duitsland
komt maar ondertussen wel de Nederlandse taal machtig is. Naar etniciteit werd
niet gepolst.
Volgens het
rapport van het publieksonderzoek is “de opleidingskloof inzake
cultuurparticipatie groot. [...] Beschouwen we enkel de bezoekers van 25 jaar
of ouder, welke doorgaans hun opleiding voltooid hebben, dan heeft 80,4% een
diploma hoger onderwijs. Deze cijfers verschillen enorm van de
populatiecijfers.”[8] Dat valt ook bij de deelnemers aan mijn
onderzoek op: 3 personen behaalden als hoogste diploma het algemeen hoger
secundair. Binnen de groep die verder studeerde behaalden 3 personen een graad
in het hoger beroepsonderwijs, niet-universitair korte type, 4 een graad als kandidaat,
bachelor (academisch of professional) of een graduaat. De 12 anderen voltooiden
studies van het lange type.
Naar de financiële
toestand van de deelnemers heb ik niet gepolst. Dat leek me niet belangrijk.
Uit verdere vragen in het persoonlijke luik kwam enkele malen naar voren dat
het financiële wel een rol kan spelen in de verplaatsing naar en het
entreebedrag van een tentoonstelling. Indien het van invloed was tijdens het
bezoek van de tentoonstelling, zou dat in het interview wel aan bod gekomen
zijn.
Voornoemd publieksonderzoek ziet een link tussen de opleiding en het financiële: “niet alleen zijn de museumbezoekers erg hoog opgeleid. Ze beschikken ook over een relatief hoog gezinsinkomen. [...] Ruim drie kwart van de bezoekers (76,3%) geeft aan gemakkelijk tot zeer gemakkelijk rond te komen met het huidige gezinsinkomen; [...] dat is groter dan in de algemene Vlaamse bevolking.”[9]
De werkstatus bij dat publieksonderzoek geeft aan dat “bijna de helft van alle museumbezoekers (47,9%) werkt, zo’n 30% is gepensioneerd en 14,5% volgt nog dagonderwijs. [...] Kunstmusea trekken relatief meer gepensioneerden aan dan musea met een andere focus dan kunst.”[10]
Mij leek het
interessant om te weten in welke branche de deelnemers werkzaam zijn of waren
voor hun pensioenleeftijd. En of ze een hobby of semiprofessionele activiteit
hebben in de artistieke sector. In mijn onderzoeksgroep hebben 10 personen op
de 22 de pensioenleeftijd bereikt. Maar 6 van die 10 zijn op één of andere
wijze nog steeds actief in de artistieke sector. Een activiteit die voor 5 van
die 6 geen onmiddellijke link heeft met de eerdere beroepsactiviteit.
De vrijetijds- en
artistieke beroepen zijn het sterkst vertegenwoordigd met 6 personen, gevolgd
door de administratieve met 4 personen waaronder de 3 personen die als hoogste
diploma algemeen secundair onderwijs opgaven. 3 personen werken in de
dienstverlenende sector en 3 in de pedagogische. 1 persoon komt uit de
bouwsector met een een diploma niet-universitair lange type. Daarnaast komt telkens
1 deelnemer respectievelijk uit de communicatie- en kennisberoepen, uit de
medische verzorgende sector, uit de verkoop-handel-horeca.
Hierboven is een
profielschets gegeven van de deelnemers als groep. Vergelijk met de resultaten
van dat publieksonderzoek laat een duidelijke parallel zien. Niet dat ik een
veralgemening naar de bezoekers van tentoonstellingen hedendaagse kunst voor
ogen heb. Maar het geeft een geruststellend gevoel te weten dat het onderzoek ruwweg
(op de verhouding man/vrouw na) gebaseerd is op vergelijkbare proefielen.
Om die 22
profielen nog iets meer te kunnen situeren, is ook een luik met algemene vragen
rond bezoek aan musea en tentoonstellingen over hedendaagse kunst toegevoegd. De
eerste vragen zijn gelinkt aan dit bezoek.
14 personen kwamen alleen, de overige 8 met partner of een vriend(in). Ik zou dit niet willen afzetten tegen de gangbare verdeling, vermits het hier specifiek om een uitnodiging ging en de deelnemers wisten dat ze geruime tijd zouden bezig zijn met de bevraging. Daarnaast zullen ook de restricties door de Covid-19-pandemie een rol gespeeld hebben; er was geen zithoekje, het aantal bezoekers per m² was beperkt.
Naast het feit dat deze personen uitgenodigd waren voor het onderzoek, gaven 13 mensen aan dat ze uit persoonlijke interesse kwamen. In de bevraging naar de ervaring van het bezoek noemden 17 mensen het 'interessant' en 11 daarvan vonden het 'voor herhaling vatbaar'. Slechts 3 personen vinkten het bezoek aan als 'niet mijn ding’. Een deelnemer gaf een mooie verwoording voor zijn ervaring: “Ik word er niet wild van (saai is niet het juiste woord). Het is zoals met een film, als je geraakt bent, kan je nog lang nagenieten. En dit heb ik niet met deze tentoonstelling. Ik ben altijd blij dat ik het gedaan heb, omdat ik probeer het te ervaren. Hoe meer je dat doet, hoe meer je er kan inkomen. En zo zijn er zaken die je vroeger negatief zou ervaren hebben, die je nu kan appreciëren.”[11]
Het kan gebeuren dat je een tentoonstelling bezoekt op een moment dat je zelf niet zo goed in je vel zit of net heel enthousiast bent. We polsten daarom ook of er persoonlijke gebeurtenissen meespeelden tijdens het concentreren op dit bezoek; acute of langlopende situaties die de ervaring met deze kunstwerken beïnvloed hebben.[12] Dit bleek het geval te zijn bij 5 mensen. Voor 3 was dat door problemen in de privésfeer. Voor de 2 andere had het te maken met een voornemen om “meer open te staan voor nieuwe dingen en het onbekende” of gaf de eigen hobby een andere kijk op de kunstwerken. Dit is een belangrijk aspect dat in het verloop van de enquête nog terugkomt. Het is goed om dat mee in rekening te brengen als je op je ervaring reflecteert. Het bepaalt immers voor een deel je affiniteit of net niet met een werk, je gevoeligheid of overgevoeligheid voor bepaalde aspecten in het werk.
De volgende vragen
plaatsen de 22 deelnemers wat meer in context omtrent het bezoeken van
hedendaagse kunst in het algemeen. 11 personen gaven aan gemiddeld een keer per
maand naar een tentoonstelling van hedendaagse kunst te gaan kijken; bij 4 ligt
dat gemiddelde hoger, bij 4 eerder naar een keer per jaar en bij 3 bijna nooit.
Als barrière gaf
niemand aan 'geen interesse in hedendaagse kunst' te hebben. Voor 6 mensen
speelt de bereikbaarheid een rol. Voor 3 het feit dat ze natuur of een andere
kunstvorm verkozen boven hedendaagse kunst. Voor 3 anderen speelde de invulling
van de beschikbare vrije tijd een rol.
2 mensen gaven aan dat ze 'tot nu toe geen introductie gehad hadden' en dat ze er 'niet mee vertrouwd raakten'. 1 persoon omschreef dat als “schrik om het niet te begrijpen.”[13]
Musea, kunstinstellingen
tot en met galeries getroosten zich veel moeite om de bezoeker zo goed mogelijk
te ontvangen en te ondersteunen. In die optiek zijn enkele vragen in verband
met de ervaring van deze faciliteiten toch ook van belang. Daardoor kunnen we
beter plaatsen wat de deelnemers voor zichzelf belangrijk vinden als extra
ondersteuning en accommodatie. Meerdere opties konden aangevinkt worden. Gezien
de focus van het onderzoek is niet doorgevraagd op dit onderdeel van de
enquête.
Wat bij een
tentoonstellingsbezoek zeer hoog scoort is een ruime opstelling, een rustige
omgeving en het zich kunnen onderdompelen in de ervaring. Blijkbaar zit niemand
te wachten op een digitale app en ook de audio guide scoort niet. Er is
nauwelijks interesse in educatieve activiteiten voor volwassenen.
12 deelnemers
geven aan dat een infobrochure voor hen belangrijk is. Dit scoort beter dan de
catalogus (7 personen) en de rondleiding (8 personen). 6 personen vinden lezingen belangrijk.
Duidelijke bijschriften bij de kunstwerken zijn voor 5 deelnemers belangrijk.
Een rustig hoekje
om iets te drinken en rustplekken bij de werken kon op de bijval rekenen van
telkens 12 personen.
Meer specifiek
naar tentoonstellingen van hedendaagse kunst toe, wensen 14 deelnemers 'een
persoonlijk woordje van de curator, galeriehouder, kunstenaar'. De rest scoort niet noemenswaardig. 4
deelnemers opteren om sociale media meer in te schakelen en voor 2 van hen
mogen ook meer activiteiten voor volwassenen aangeboden worden (hier is niet op
doorgevraagd). 4 personen zijn voor minder activiteiten en uitleg. Niemand wil
meer entertainment.
Wat opvalt is dat personen die bijna niet naar een tentoonstelling voor hedendaagse kunst gaan, eigenlijk ook geen opties aanvinken om 'hedendaagse kunst aantrekkelijker te maken' voor hen, terwijl ze toch wel aangeven interesse te hebben. 1 deelnemer verwoordt het als volgt: “ik zou het niet weten, ik denk niet dat ze me warm zouden krijgen voor hedendaagse kunst. Ik vind het wel interessant hé, ik ben leergierig, maar er zijn zoveel andere dingen die mij interesseren.”[14]
Het probleem van
de bereikbaarheid werd (toevallig?) enkel aangevinkt door mensen die aangeven
maandelijks naar een tentoonstelling voor hedendaagse kunst te gaan.
De 4 deelnemers
die aangeven wekelijks een expo met hedendaags werk te bezoeken kiezen unaniem
voor de optie 'een persoonlijk woordje van de curator, galeriehouder,
kunstenaar'. Verder wenst deze groep niet zoveel extra's (buiten een enkele
optie voor minder activiteiten of meer integratie van sociale media).
Rondleidingen
scoren iets hoger in de groep die maandelijks een expo bezoekt; catalogi bij de
groep die wekelijks op pad is en de optie lezingen is wat verdeeld over deze
groepen.
In het hoger aangehaald publieksonderzoek komt naar voren dat “vooral kunstmusea vaak worden bezocht via een parcours of zoektocht zonder gids; 49,1% van de kunstmusea-bezoekers bezocht het museum op deze manier. [...] In kunstmusea kiest nog niet de helft van de bezoekers voor een gewoon individueel bezoek (46,3%). Ook kiezen kunstmuseum-bezoekers iets vaker voor een gegidste rondleiding.”[15]
Omdat mijn
tijdschema zeer krap zat, hield ik ook tijdsnotities per deelnemer bij om in
geval van nood het afsprakenschema te kunnen bijsturen. Hierdoor blijkt dat de
wandeling in de tentoonstelling varieerde tussen de 11 en 30 minuten: 6
deelnemers tussen de 11-15 minuten, 9 rond de 20 minuten, 7 tussen de 25-30
minuten. De tentoonstelling bestond uit
16 ruimtelijke werken, rustig verdeeld over de benedenverdieping van een oud
herenhuis met zijruimte en kleine tuin. De afstand tussen de werken was rustig,
niet overdreven groot. Er waren geen titelbordjes of zaalteksten die onderweg
gelezen dienden te worden. Er is geen merkbaar tijdsverschil tussen personen
die alleen kwamen of per 2.
Hoelang kijk je
naar een kunstwerk? Uit recent onderzoek[16] blijkt dat 10 seconden de meest voorkomende
tijdspanne is. Dit vind ik een veel interessanter gegeven dan een gemiddelde
tijdspanne. Een gemiddelde is enkel een mathematisch getal is en geen
kijkervaring. Bij werken waar geen affiniteit mee is zal de tijdspanne korter
zijn en bij werken die ‘triggeren’ iets langer.
Op zich lijkt 10
seconden kort. Maar als toeschouwer neem
je zeer rap een totaalbeeld op. In het Westen kijken we over het algemeen zeer
snel. Bovendien hangt veel ook af van onder andere de kennis en ervaring die de
bezoeker heeft, de motivatie en ingesteldheid waarmee hij naar de
tentoonstelling komt, zijn persoonlijke dynamiek, het gezelschap. Ik vermoed
dat het feit dat alle deelnemers hier vaak langer dan die 10 seconden naar een
werk keken deels te wijten is aan het feit dat ze uitgenodigd waren voor een
onderzoek. Ze kenden ook de werkelijke aard van bevraging nog niet.
Vermoedelijk dat de opzet hen al (onbewust) aanzette om de tentoonstelling met
extra aandacht te bekijken? In elk geval, dit is iets waar we als hedendaags
kunstenaar van dromen; dat bezoekers tijd spenderen in de aanwezigheid van de
werken.
De eerder
persoonlijke gegevens die in de enquête aan bod komen, hebben tot doel inzicht
te krijgen in het profiel van de gecodeerde deelnemers. Daarnaast kan het mogelijk helpen om een
antwoord of reactie van een deelnemer te duiden. Dus louter ter situering van
de hiernavolgende data. Het is zeker niet de bedoeling om er conclusies uit te
trekken of de info te gebruiken om te veralgemenen.
Beschouw dit zeker niet als model om jezelf aan te spiegelen.
De meest logische
manier om de verkregen data te verwerken is om de opbouw van de enquête te
volgen. Het ontleden van de ervaring met de kunstwerken bestaat uit 3
parallelle delen: in de basisenquête bevragen we de relatie tot het eerste werk
waar de deelnemer op afstapte, in het tweede deel beantwoordt hij dezelfde
vragen voor een werk dat hij als ‘onbegrijpelijk’ ervaart en in een derde deel
krijgt hij nogmaals dezelfde vragen voor het klassiek gemaakt bronzen beeld.
De eerste 5 vragen
onderscheiden 3 stappen in het ontmoeten zelf: het betreden van de ruimte en
het opmerken van het werk, de ervaring vanop rustige afstand van het werk, het
dichterbij komen en bevragen van het werk in kwestie. Dat is een kunstmatige
indeling, maar wel efficiënt als leidraad om een vloeiend proces te ontleden en
een vergelijk tussen de reacties op de werken te kunnen opstellen.
Het is als lezer wellicht gemakkelijker om de bespreking te volgen als je iets voor ogen hebt.
Neem een ruimtelijk kunstwerk in gedachten. Dat kan een beeld zijn dat je op straat passeert of een 3D werk uit een tentoonstelling die je bezocht. Je kan proberen je in te beelden dat je 1 van de werken uit de tentoonstelling benadert.[17] Probeer dan in gedachten mee te beleven. Visualiseer een omgeving; een tentoonstellingsruimte, een park, een plein. Zie jezelf wandelen en ervaren. Ervaar elke beweging en reactie. Of nog beter zou zijn dat je naar een tentoonstelling of museum trekt waar hedendaagse beeldende kunst te zien is. Neem een blanco uitprint van het enquêteformulier[18] mee en vul dat meteen nadien in. Je zou dit ook 3 keer kunnen doen: bij een beeldend werk dat je aanspreekt, bij eentje dat je als ‘onbegrijpelijk’ ervaart en bij een traditioneel beeld. Dit zijn suggesties. Het hoeft niet echt om het boek verder te kunnen lezen, maar het is misschien wel fijn om je eigen ervaring te toetsen aan dat van de 22 deelnemers.
In het boek zijn
de data per kunstwerk besproken. Hier gaan we de data per vraag bekijken. Daarbij geef ik telkens aan wat de reacties
waren van de deelnemers aan het onderzoek; wat er meerdere keren werd
aangegeven, welke opties niet aan bod kwamen. Op die manier kan je het mee
ervaren en voor jezelf aftoetsen wat jouw houding of gedachtegang is. Waar interessant link ik de gegevens aan citaten van de
deelnemers. Ik heb ervoor gekozen om zoveel mogelijk reacties te citeren. De
citaten zijn overgenomen van de geschreven tekst op de enquêtes of
getranscribeerd uit de interviews. Maar om het vlot leesbaar te houden zijn
dialectische zinswendingen een beetje bijgewerkt en haperingen uit het gesprek
weggelaten.
Het is goed om te
onthouden dat op alle vragen steeds meerdere opties mochten aangevinkt worden.
Indien er de optie 'andere' was, dan konden de deelnemers hier kort zelf iets
invullen. Ook zo bij 'leg uit'. In het interview, dat na het invullen van de
enquête volgde, overliepen we samen alle antwoorden en kon de deelnemer meer
uitleg geven over zijn keuzes, zijn antwoord bijstellen of aanvullen.
Opmerkelijk is dat
elke deelnemer zeer open was in zijn antwoorden, de tijd nam om te alle vragen
in te vullen en tijdens het gesprek te verduidelijken en te reflecteren.
Alle 22 deelnemers
kwamen op afspraak. In hetzelfde gebouw was op de verdieping een andere
tentoonstelling gaande. Daarom probeerde ik om als goede gastvrouw op het
afgesproken uur klaar te staan in de inkomhal. Dat is me niet altijd gelukt
omdat een eerder interview soms wat langer duurde dan gepland of omdat de
deelnemer vroeger was toegekomen. Daardoor zijn sommige deelnemers hun bezoek
aan de tentoonstelling in een andere ruimte gestart.
Op die manier kon
ik hen welkom heten. Ik gaf hen een plannetje waarop de werken genummerd
aangeduid stonden. We overliepen dat kort zodat het duidelijk was over welke
ruimtes het ging en waar die ruimtes zich bevonden. Door de info uit de oproep
tot deelname hadden ze al een idee van het concept van het onderzoek. Verder deelde
ik hen mee dat ze de tentoonstelling moesten bekijken zoals ze normaal doen en
dat ze nadien aan de grote tafel in de expo ruimte plaats mochten nemen voor de
enquête en het interview en dat ze daarna wat meer achtergrondinfo over het
onderzoek zouden krijgen. Daarna keerde ik terug naar de tafel in de expo
ruimte.
Iets meer dan de helft gaf aan dat ze eerst gewoon even bleven staan om de opstelling op te nemen.[19] Dat is een moment van acclimatisatie, vanuit je persoonlijke dynamiek en gedachtegang naar een plek met een andere energie, naar een plek waar je je wil openstellen voor iets nieuw en onbekend. De meeste bezoekers voelen dat ook aan als een omschakelen naar een alertere aanwezigheid. Ze wilden dit bezoek zeker niet op automatische of half-automatische piloot ervaren. Een verhoogde oplettendheid is normaal als je in een nieuwe situatie komt. Wellicht is die alertheid hier iets uitgesprokener door het feit dat nadien nog een bevraging volgt.
Een deelnemer
omschreef de ervaring van het eerste moment als volgt: “onsamenhangend maar
zeker niet negatief bedoeld, dat wekt nieuwsgierigheid. Dat gaat over het
geheel dat bij eerste aanblik zo overkomt: veel te zien en dus curieus om alles
te zien. Als ik binnenkom check ik alles heel snel en dan begin ik rustig.”
De uitnodiging
voor de tentoonstelling én de oproep tot deelname aan het onderzoek onthulden
de specifieke insteek: “ontmoet hedendaagse kunst in de benedenruimtes van
WARP, zonder naam, zonder verwijzing naar de maker, zonder uitleg. Misschien
vind je dat lastig, vermoeiend? Misschien brengt je dat net dichter bij het
werk?” Er werd ook vermeld dat uitleg
bij de werken discreet beschikbaar was. Het zou kunnen dat dit de reden is
waarom zeer weinig deelnemers aanvinkten dat ze toch meteen naar tekst en info
zochten (2 vinkjes).[20] Sommigen gaven verder in de enquête wel aan
dat ze tijdens het kijken niet zo’n nood hadden aan info. Dat aspect komt
verderop nog aan bod.
Na het oriënteren
in de ruimte, wat afhankelijk van persoon langer of korter duurde, was de
volgende stap het betreden van de tentoonstelling. Daarbij was ik nieuwsgierig
om te weten wat hen triggerde: het meest dichtbije werk, het meest opvallende,
daar waar al veel mensen staan, uitkijken naar werk van iemand die ze kennen
etc. Meer dan de helft geeft aan gewoon op het meest dichtbije werk af te
stappen, iets minder dan de helft zegt aangetrokken te zijn door het meest
opvallende werk (resp 12 en 8 vinkjes).
Een terechte
opmerking was: “wat verwarring bij start: stond eerst bij een werk dat niet bij
de expo hoorde, dan welkom geheten bij werk nr. 1, dan naar binnen. Voor mij
geldt werk nr. 2 als meest dichtbije werk.” Vermoedelijk speelde dit bij
meerdere bezoekers. Doordat parallel een andere expo liep die ook al in de
inkom startte en dan verderging op de bovenverdiepingen, ervaarden deelnemers
die al binnen waren voor ik ze begroette een lichte verwarring. Daarnaast werd
het werk nr. 1 in de inkomhal niet door iedereen als volwaardig deel van de
expo gezien. Daar kunnen verschillende redenen toe zijn: het maakt geen deel
uit van de binnenruimtes, dichtbij dit werk heette ik de deelnemer welkom en
misschien dat sommigen daardoor afgeleid waren en meteen naar de deur stapten.
Alhoewel ik aan de hand van het plannetje wel aangaf dat de expo begon waar we
stonden. Op zich is dat helemaal niet erg, maar dat maakt dat voor sommigen de
expo start in de hall en bij anderen in de eerste binnenruimte. Er zijn ook een
paar deelnemers die via een achterdeur de expo binnen kwamen of achteraan
begonnen zijn. Deze afwijking is in principe enkel interessant om in het
achterhoofd te houden op het moment dat de vragen dieper ingaan op het eerste
werk waar de deelnemer op afstapte. Het eerste werk is dus niet altijd nr. 1.
Wegens de Covi-19-maatregelen
was er nergens veel volk tegelijk aanwezig in deze tentoonstelling zodat de
optie ‘indien je niet alleen was’ verviel.
De meeste
deelnemers aan het onderzoek waren alleen gekomen. Familie en vrienden waren
zeker welkom, maar omwille van de Covid-19-maatregelen bleven mensen zeer
voorzichtig. Bij diegenen die met partner of vriend(in) kwamen, viel op dat ze
spontaan elk hun eigen weg gingen. Op één deelnemer na die met een tijdelijke
handicap zat en praktische hulp kreeg van de partner (die zelf niet deelnam aan
het onderzoek). Hierbij wil ik 2
waardevolle commentaren citeren waarom duo’s niet noodzakelijk samen bleven
tijdens het bekijken van de werken: “dan kan ik me beter concentreren, om te
weten wat ik echt denk en voel, anders te oppervlakkig bezig” en: “iedereen
heeft een ander tempo om naar kunst te kijken”, “ik loop eerst op eigen tempo,
praat daarna met mijn partner over het werk en de kunstenaar.”
Een deelnemer die hier alleen kwam vertelde tijdens het interview dat hij normaal wel samen blijft met zijn gezelschap omdat hij “het leuk vindt om te bespreken. Het hangt ook wat af met wie: een kunstminded iemand of een meer sociaal contact.”[21]
Verderop in de
vragenlijst komt dat aspect uitgebreider aan bod.[22] De antwoorden hebben we samengebracht onder Interactie met andere bezoekers.
Bovenstaande
vragen vind je enkel op het basisformulier terug.
Vanaf vraag 3
wordt ingegaan op de ontmoeting. In de basisenquête gaat het om het eerste werk
waar de deelnemer op afstapte. In een tweede vragenlijst worden dezelfde vragen
gesteld voor een werk dat hen wat moeilijk lag, waar ze niet direct toegang toe
hadden, ongeacht de appreciatie voor het werk. Verder getiteld ‘onbegrijpelijk’
werk. Dan volgt nog een derde vragenlijst met identieke vragen voor een
klassiek gemaakt bronzen beeld dat deel uitmaakt van de tentoonstelling. Het is
interessant om de info uit deze 3 parallel te bespreken. Daarom bekijken we
eerst de reacties op vraag A.6 en komen daarna vragen A.3 en volgende aan bod.
Vraag A.6 zoomt in
op de manier waar de deelnemers de tentoonstelling bezochten. Dat aspect is
opgesplitst in 3 delen en bevraagt of ze alle werken op eenzelfde manier
bekeken, op welke manier ze door de ruimtes wandelden en welke bagage die ze
aanspraken tijdens het ontmoeten van de kunstwerken.
Vragen A.6a en b gaan over de ervaring in het algemeen. Indien er specifieke antwoorden werden gegeven, zijn die bij de bespreking van de betreffende werken opgenomen.[23]
In vraag A.6b
wordt gepolst naar de manier waarop de tentoonstelling is doorlopen.[24] Vooraf was gezegd dat ze vooral moesten
rondwandelen zoals ze normaal in een tentoonstelling doen. De meesten gaven aan
gewoon de opeenvolgende ruimtes te doorlopen. “De ruimte is ook zo
georganiseerd dat je het logisch volgt.” De nummering van de werken was
oplopend, te vertrekken aan de inkomhal. Er waren nauwelijks andere bezoekers
(omwille van voornoemde reden) zodat uitwijken om alleen voor een werk te staan
niet nodig was. 5 deelnemers wandelden
eerder een parcours afgaande op waar hun aandacht op viel. “Kriskras, dan
passeer je dingen die je al eens gezien hebt, geen opgelegde volgorde, daar ben
ik tegen, ook geheel eens overzien, eens terugkeren.” “Doe ik altijd; dàt valt
in uw ogen en dàt ook, en dan alles bekijken.”
Een link tussen de
personen die liever kriskras liepen en de mensen die spontaan op een werk
afstapten dat hen het meest aansprak (vraag A.1a) was er niet. Ook in de groep
die netjes het parcours volgde kwamen beide opties voor, weliswaar met een
groter aantal die voor ‘het meest dichtbije werk’ kozen.
Daarop sluit de vraag A.6a aan, namelijk of de deelnemers alle werken van de tentoonstelling op eenzelfde manier benaderd hebben.[25] Meerdere opties konden aangevinkt worden. 20 deelnemers vinkten aan dat het tempo en de intensiteit verschilden van werk tot werk. Dat ging van een bijna gelijke benadering bij 1 persoon tot terugkeren om eerder werk nog een keer te bekijken bij 8 personen. Niemand sloeg werken over. Niemand vond dat 16 werken te veel was om ze allemaal de nodige aandacht te kunnen geven. Eerder werd al meegegeven hoeveel tijd de deelnemers doorbrachten in de tentoonstelling (6 deelnemers tussen de 11-15 minuten, 9 rond de 20 minuten, 7 tussen de 25-30 minuten).[26]
Dan werd verder
ingegaan op de reden waarom de benadering kon variëren. De affiniteit met een
bepaald medium was 9 keer doorslaggevend voor de aandacht die het werk kreeg.
13 keer werd aangegeven dat er een werk (of meerdere) was dat ze begripsmatig
heel anders benaderden. Dit kon zowel positief als negatief zijn.
Het was in elk
geval bij 16 deelnemers duidelijk dat er een emotionele of gevoelsmatige
ervaring met werk(en) uit deze expo was die ze zullen onthouden, positief of
negatief. 6 deelnemers vinkten deze optie niet aan. 4 van hen lieten ook de
optie 'begripsmatig anders benaderen' open.
Als commentaar dat iemand dat hij probeerde alle werken “grosso modo
gelijkwaardig te benaderen.” De andere 3 gaven aan dat ofwel dit type werken
ofwel hedendaagse kunst in het algemeen niet echt hun ding was. Er was genoeg
interesse bij hen om de tentoonstelling te bezoeken, maar tijdens het interview
werd wel duidelijk dat de persoonlijke voorkeur uitging naar andere kunstvormen
of naar de natuur.
Er was een optie
'andere' voorzien voor het geval de gegeven mogelijkheden niet dekten wat voor de
deelnemer belangrijk was. Daar werd slechts 1 reactie genoteerd: “ik ben een
kleurenmens; dat element kwam bijna niet voor, dus ik moest via omwegen mijn
emoties aanspreken.” Er was inderdaad weinig met kleur gewerkt. Het heeft de
deelnemer niet weerhouden om te ervaren, maar het ontbreken van kleur zal zeker
invloed hebben op de ervaring. Deze deelnemer gaf op verschillende momenten aan
vooral vanuit gevoel te kijken, emotionele bagage aan te spreken. Over het belang van het emotionele en
gevoelsmatige aspect in de beleving wordt in het boek dieper ingegaan, tijdens
het bespreken van verschillende stappen in het ontmoeten.
Op de vraag of er
werken waren die de ervaring van andere werken beïnvloedden, kwamen enkele
interessante reacties. Sommige werken werden door meerdere deelnemers als
elkaar versterkend ervaren, soms als storend. Dit komt specifiek aan bod
tijdens het bespreken van de respectievelijke werken in het boek.
De
verwerking van vraag A.6 c over de invloed van hun 'bagage' op de ervaring,
komt later aan bod, onder De bagage.
Na het bevragen
hoe de deelnemers de tentoonstelling in het algemeen bezochten en ervaarden,
gaat het vanaf hier specifiek over het benaderen van de geselecteerde werken.
4) Hoe maakten ze een selectie van werken. Enquêtevraag A.10
Zoals in het boek
aangehaald gaat het om 15 hedendaagse ruimtelijke werken van 4 verschillende
kunstenaars en een figuratief bronzen beeld, gemaakt volgens klassieke normen.
In de enquête
wordt gevraagd om in gedachten na te gaan hoe de toenadering tot een eerste
werk gebeurde. Stap voor stap. Daarna volgen dezelfde vragen voor een werk dat
als ‘onbegrijpelijk’ wordt beschouwd en nogmaals voor het klassiek beeld.
Het was onmogelijk
om per deelnemer alle werken van de tentoonstelling uitgebreid te doorlopen.
Het eerste werk waar hij op afstapte is vanuit het standpunt van de deelnemer
een willekeurig werk. Dat kan hem aantrekken of niet.
Het is ook
interessant om te zien wat als eerste werk bekeken werd. Gezien het parcours
vrij te bepalen was, hoefde dat niet nr. 1 te zijn. Er zijn 6 verschillende
werken die als eerste werk opgegeven werden.
Bij vraag A.10[27] werd de deelnemers gevraagd een werk op te geven dat voor hen als onbegrijpelijk werd ervaren.12 verschillende werken kwamen op die manier in het onderzoek terecht. Door de stappen in de benadering van het eerste werk te herhalen voor dit tweede werk en de resultaten naast die van het eerste werk te leggen, probeer ik iets meer klaarheid te krijgen in de aspecten die de toenadering belemmeren of tegenwerken. Bij een eerste werk kan er toenadering tot stand komen of niet en tot een bepaald punt evolueren, bij een ‘onbegrijpelijk’ werk stokt het contact sowieso op een bepaald punt.
In vraag A.10 benoemden
ze ook een werk waar ze een positieve ervaring mee hadden. Daar vond de
deelnemer een toegang tot het werk. Tijdens het interview ging ik kort in op
hun keuze omdat het interessant is om te polsen waarom het werk die positieve
ervaring gaf. Uit de bespreking van eerste werken (basisenquête) die als
positief werden ervaren, kwam vrij snel een patroon naar boven. Om die reden
heb ik het interview bij dit aspect van vraag 10 niet verder uitgediept.
Het klassiek werk
was het buitenbeentje in de tentoonstelling. Door dezelfde vragen ook bij dit
werk te stellen wil ik nagaan of een klassiek gemaakt figuratief bronzen beeld
toegankelijker is dan hedendaagse beeldende kunst. Iets wat toch wel een
gangbare opvatting is. En wat dan onder het begrip ‘toegankelijk’ wordt
verstaan.
Het gaat om veel
data. Er is geen voor de hand liggende manier om deze zo te structureren dat
alle info direct vergelijkbaar is en er logische verbanden kunnen gelegd worden.
Ik heb ervoor
gekozen om in deze benadering de opeenvolgende stapjes bij de 3 geselecteerde
werken parallel te overlopen. Hier staat niet de deelnemer als persoon
centraal, noch het werk an sich, maar de communicatie in al zijn aspecten. Commentaar
van de deelnemers en extra info is in de bespreking van de betreffende fase van
die communicatie verwerkt.
Deze benadering is
aanvullend op de bespreking van de data per kunstwerk.
5) Een eerste stap. Enquêtevraag A.2
Er heeft al een
eerste oriëntatie in de ruimte plaatsgevonden (vraag A.1 van de basisenquête).
De deelnemers proberen zich vanaf dan te herinneren wat hun gedrag, hun
gedachten, gevoelens en emoties waren. Zo gedetailleerd mogelijk. Dat dit geen
objectieve waarneming zal opleveren is helemaal niet erg. Integendeel, het gaat
om de imprint van de subjectieve beleving van de persoon in kwestie. Dat is
toch wat telt: hoe de ervaring bij het individu is blijven hangen. Dit is
volgens mij de enige manier om inzicht te krijgen in het proces van de
communicatie.
De betiteling of omschrijving die ze voor het betreffende werk verzonnen kadert ook in die optiek.[28] Sommigen beperkten zich tot het nummer dat het werk in de opstelling kreeg, sommigen hielden het op een neutrale titel, anderen omschreven het eerder gevoelsmatig. In het boek citeren we per werk deze benamingen.
Gezien er 22
deelnemers waren en ze allen 3 werken bespraken, gaat het in de bespreking om
66 reacties.
Dan valt op dat er in 49 gevallen een kleine
afstand aangehouden wordt. 16 keer wordt er meteen op een werk afgestapt van
zodra ze in de ruimte staan en het werk in het oog hebben. Het 'meteen erop
afstappen' werd bij verschillende deelnemers aangepast in 'er traag op
afstappen'. Sommigen kruisten beide opties aan. Tijdens het interview werd
duidelijk waarom: “dat gaat allemaal in 1 beweging ;).”
De optie 'van
koers veranderen' werd op dit moment eigenlijk enkel aangevinkt bij 5
deelnemers die het bronzen werk reeds kenden omdat het werk permanent bij WARP[30] opgesteld staat.
Daarnaast gaf 1
persoon aan dat er voor hem van naderen geen sprake was bij het
‘onbegrijpelijk’ werk: “negeren, even kwaad naar gekeken.” Dit zijn
interessante antwoorden. Die zullen in de hiernavolgende stappen dan ook verder
opgevolgd worden en komen ook bij de bespreking van de betreffende werken aan
bod.
Alhoewel de
deelnemers wisten dat er geen info beschikbaar was, bleek dat er op dat moment
toch 6 keer naar het titelbordje werd gezocht.
Het betrof wel 4 keer het eerste werk dat ze benaderden. Die spontane
reflex viel na een tijdje weg, dan zocht niemand nog naar externe info.
Daarop volgt logischerwijze de vraag of ze zich op dat moment bewust waren van hun spontane emotie, gevoel ten opzichte van dat werk.[31]
Bij het eerste
werk waar de deelnemers op afstapten kon de ervaring variëren tussen positief,
moeilijk begrijpbaar, neutraal tot negatief. Dit was immers geen werk dat ze
zelf uitkozen om te bespreken. Hier gaven 14 van de 22 deelnemers aan dat ze
zich bewust waren van een emotie, gevoel ten opzichte van dat werk. Bij het
werk dat ze weerhielden als ‘onbegrijpbaar’ daalde dat tot 12 personen van de
22. Bij het klassiek beeld steeg het naar 17 personen. Dit lijken op zich zeer
logische antwoorden. Bij een werk dat je metee wel of niet aantrekt zal je je
gemakkelijk bewust zijn van een emotie of gevoel. Bij een werk dat je niet
direct aanspreekt heb je snel het idee dat je gevoel niet aan bod komt maar het
rationele actief is. Een eerste reactie, hoe kort die ook is, komt spontaan uit
je ervaringswereld. Het gevoelsmatige staat daarmee in verbinding.
Bij het eerste
werk noteerden enkelen dat ze nog maar net binnen waren; de ‘acclimatisatie’ was
nog bezig. Ze waren zich daardoor nog niet bewust van hun relatie tot het werk
op het moment dat ze van plan waren er op af te stappen. “Dat was het eerste
werk, je bent nog niet geacclimatiseerd, dus ging nog ‘n keer terug kijken.”
Een kleine
kanttekening mag hier niet ontbreken: niet iedereen kan zijn ervaring even
duidelijk benoemen. Een deelnemer schreef bij deze vraag: “Ik was me niet
bewust van gevoelens. Zeker positief omdat het zo licht was. Ik word er niet
direct vrolijk van, dat zou ik niet zeggen, maar wel positief.”
Bij de meesten die
zich bewust waren van hun emotie, gevoel was er een vermenging van gevoelsmatige
en intellectuele benadering. Het emotionele kwam in de meeste gevallen toch
iets eerder dan het rationele. Opvallend in de commentaren was het terugkeren
van 2 woorden: herkenning en ‘aha-erlebnis’. Deze deelnemers konden het
kunstwerk al vanop afstand linken aan iets dat op het eerste zicht resoneerde
met hen en hen triggerde.
Bij het werk dat
elke deelnemer vrij koos als ‘onbegrijpelijk’ primeerde de ratio. De 12
personen die zich bewust waren van hun emotie, gevoel verwoorden dat ook
duidelijk.
Waar bij het
eerste werk vooral begrippen voorkwamen als nieuwsgierigheid, verwondering,
aangetrokken worden, krijgen we hier citaten als: “nadenkend, proberen te
begrijpen”, “verbaasd (in negatieve zin); maakt me een beetje ontsteld: 'is het
dat maar', begrijp het niet”, “verwarring, geen emo, wel zoeken naar betekenis”
en “het raakte me niet. Als je geen affiniteit hebt, krijg je het [gevoel] ook
niet benoemd.”
Bij het klassiek
werk is het aantal deelnemers dat zich bewust was van zijn ervaring zeer hoog.
17 van de 22. Initieel primeerde bij de meesten gevoel, emotie. Dat kon zowel
de uitstraling van het figuratieve beeld betreffen als de artistieke
kwaliteiten. Bij het benoemen van de ervaring ging het in veel gevallen over
het ‘herkenbare’. Voor velen ging dat gepaard met enthousiasme en
nieuwsgierigheid, verwondering. Sommigen ervaarden het empathisch. 1 persoon bleef
daarbij vrij neutraal: “Een gevoel niet direct, geïnteresseerd: daar staat een
levende mens.”
Een kleine
kanttekening hierbij is dat een 6-tal deelnemers het werk reeds kenden omdat
het altijd aanwezig is bij WARP en sommigen zelfs de afgebeelde man gekend
hebben. Interessant om te kijken of dat invloed heeft op de manier waarop ze nu
hun ontmoeting beleefden. Per vraag krijgt dat aparte aandacht. In het boek
wordt dat bij de bespreking van het beeld (Werk nr. 14) verder uitgediept.
Wat in het
algemeen opvalt bij de antwoorden op vraag A.2b is dat er een link lijkt te
bestaan tussen het herkennen, de ‘aha-erlebnis’, een nieuwsgierigheid en het
enthousiasme in de bewoording van de eerste stap in het ontmoeten van het
kunstwerk, of die nu emotioneel is dan wel rationeel.
Tijdens het
invullen van de enquête lag er een lijst op tafel met een gamma aan gevoelens
en emoties. Die konden de deelnemers vrij bekijken en als leidraad nemen in het
reflecteren over de eigen ervaring. We zijn ons niet altijd bewust van wat we
voelen. Het benoemen van wat je exact ervaart is dan ook niet evident.
Emoties zijn vaak groter en heftiger zijn dan gevoelens. Ze worden van
buitenaf opgewekt, als een eerste reactie en houding tegenover de werkelijkheid.
Onze overtuiging bepaalt onze emotie en ons idee over de situatie. Gevoelens
zijn stiller en zitten dieper, ze zijn doorgaans rustig van aard en ook
stabieler. Je ervaart ze als een deel van jezelf. Het is eerder een
langetermijnhouding tegenover de werkelijkheid. Daarnaast heb je de
onvermijdelijke alomtegenwoordige gedachten die nauw verbonden zijn met je
stemming en gevoel. Ze zijn verweven met wat je je eigen hebt gemaakt, met je
ervaringswereld.
Het is vaak moeilijk een scheiding te maken
tussen een ervaring waarbij emoties, gevoelens primeren en gedachten oppoppen
en een intellectuele benadering. Een gevoelsmatige, emotionele benadering vertrekt
vanuit een persoonlijk aanvoelen. Een intellectuele benadering laat het
verstand primeren, wil vooral begrijpen en een ‘gedacht’ vormen van iets en wordt
“veelal geassocieerd met een zekere mate van afstandelijkheid, kalmte en
beheersbaarheid.”[32] Een
gevoelsmatige dan wel intellectuele benadering hangt af van de persoonlijke
ingesteldheid en van de situatie. Die benadering voedt de wijze waarop er
gecommuniceerd zal worden.
Tijdens het
interview werd telkens even ingegaan op de vraag of ze het over een emotionele,
gevoelsmatige of een intellectuele benadering hadden. Niet het exact benoemen
is daarin belangrijk, maar wel de manier waarop een toenadering opstart en de
mate waarin deelnemers zich daarvan bewust zijn.
6) Nader kennismaken. Enquêtevraag A.3
Een logische stap na het scannen vanop een rustige afstand, is het nader onderzoeken van het kunstwerk. Even recapituleren: de deelnemers merkten een werk op waar ze naartoe onderweg zijn. Ze staan op dit moment richting het werk georiënteerd, maar zijn het nog niet genaderd. Nu wordt er bevraagd wat er dan gebeurt: nadert de bezoeker het werk of niet, hoe snel of traag doet hij dat, wat gebeurt er ondertussen met de communicatie?[33]
Zoals eerder al
aangehaald is het onderscheid in de verschillende stappen fictief. Omdat de
deelnemers de enquête pas na het bezoek aan de tentoonstelling invulden, zal niet
iedereen zich die stappen op eenzelfde manier herinneren. Bovendien is ook niet
gevraagd om de antwoorden te herlezen op consistentie. Zo zagen we bij enkele
deelnemers dat ze in de eerdere fase die onder A.2 behandeld werd, al het
weggaan aanvinkten terwijl ze in deze fase aangeven eerst dichterbij te komen
en dan weg te gaan. Verderop in de enquête werd gevraagd om per werk de
verschillende stappen in het benaderen over een tijdslijn te verdelen.[34] Op die manier geven de deelnemers een
inschatting van hun tijdservaring en kadert dat ook de antwoorden op de
verschillende stappen. Indien onlogisch ogende combinaties aangevinkt waren,
bespraken we dat ook tijdens het interview en werd de input door hen desnoods
bijgesteld.
De eerste vraag is of de deelnemer nog even op afstand blijft staan om het werk in z’n geheel in beschouwing te nemen of dat hij nu dichterbij komt. En ook hoe de beleving op dat moment gebeurt: via emotie, gevoel of via het begrijpen. Er is natuurlijk ook de mogelijkheid dat de deelnemer na de scanning op afstand (tijdens de eerdere stap dus) beslist om niet dichter naar het werk te gaan. Hier konden meerdere opties aangevinkt worden.
Waar de deelnemers
bij het eerste werk dat ze benaderden 8 keer aanvinkten nog op afstand te
blijven staan en 18 keer dat ze dichterbij kwamen, was dat voor het werk dat ze
als ‘onbegrijpelijk’ selecteerden net omgekeerd (resp 16 en 10 vinkjes). Voor
een aantal deelnemers gold beide opties omdat zij die aaneensluitend ervaarden.
Voor het klassiek beeld was de verhouding gelijkwaardig (resp 6 en 8 vinkjes)
en werd de verglijding van afstand behouden in naderen duidelijk minder
gemaakt. 4 van de 6 deelnemers die het werk reeds kenden vulden deze optie niet
in. Uit het interview werd duidelijk dat zij in verhouding tot de andere werken
versneld naar het beeld keken en zij deze fase niet afzonderlijk onderscheidden.
Bekeken vanuit de
verhouding rationeel versus emotioneel, gevoelsmatig benaderen, geeft dat
volgende verhouding. Het willen begrijpen werdop dat moment iets vaker
aangevinkt dan het emotioneel, gevoelsmatig benaderen bij het eerste werk (resp
21 en 13 vinkjes) en bij het klassiek beeld (resp 15 en
10 vinkjes). Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk lag de verhouding omgekeerd
(resp 16 en 19 vinkjes).
Niemand gaf aan
dat hij toen al door had wat het werk wilde vertellen. Met andere woorden die ‘aha-erlebnis‘, de
herkenning waar sommigen over spraken als ze het werk in het vizier hadden,
leidde op dit moment nog niet tot het gevoel dat ze het werk al konden duiden.
Het dichterbij
komen houdt ook in dat je het werk vanuit een ander perspectief kan bekijken.
Een deelnemer vertelde: “ik ben er helemaal rondgelopen,
maar beetje op afstand, het is werk dat je in z’n geheel moet bekijken, het is
niet van dien aard dat je details moet zien.” (De deelnemer in kwestie is
het werk in een volgende stap wel nader gaan bekijken.)
Los van de
toenadering tot het werk op zich speelt de ervaring van de ruimte ook een
belangrijke rol. Voor een deelnemer was
de afstand waarop hij bleef staan wat onwennig dicht “omdat je vlak ernaast
binnen komt. Het is een groot werk, dus op een andere plek was ik misschien
niet meteen zo dicht gegaan.” Een andere deelnemer maakte bij het werk op dat
moment “een verbinding met de ruimte: die verlichting in combinatie met het
werk vond ik interessant. Ik trok een foto van het kunstwerk in verbinding met
de verlichting in die ruimte.”
De zoektocht naar
info kwam nu maar 2 keer voor, telkens bij het ‘onbegrijpelijk’ werk. Een
persoon gaf aan dat er toevallig enkele mensen bij het werk stonden te praten:
“ik hoorde andere mensen babbelen, maar het ging niet over dat werk ;) Maar dat
doe ik in het algemeen wel. Kunstenaars gaan vaak naar eigen tentoonstelling
met vrienden, zo heb ik al van alles gehoord.” Sommige deelnemers zochten wel
naar werk om te vergelijken. Dat was het sterkst bij het eerste werk (4
vinkjes). Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk en het klassiek beeld was er maar 1
persoon die op zoek ging.
5 personen vinkten
geen van deze opties aan; ze noteerden dat ze snel terug weggingen. Bij 1
persoon was het omdat de werken voor hem persoonlijk niet zo boeiend waren. De
4 anderen haakten sneller af bij het bronzen beeld omdat het hen al bekend was.
Een aantal keren
werd deze optie ook aangevinkt in combinatie en als vervolg op het nader
beschouwen. Dat kwam 3 keer voor bij het eerste werk, 9 keer bij het
‘onbegrijpelijk’ werk en 5 keer bij het klassiek beeld. Daarmee gaven de
deelnemers te kennen dat voor hen de benadering van dat werk sneller afgerond
was in vergelijk met ander werk. Vanuit hun optiek dan toch. Voor de ene was dat “weggegaan want beetje
geïrriteerd, omdat ik enerzijds de belijning kon appreciëren maar het totaal
niet begreep.” Een ander noteerde: “boek heb ik gelezen”, met andere woorden
“ik heb ervaren wat er voor mij ter ervaren was op dat moment.” Die persoon is
zich ervan bewust dat hij een snelle manier van leven heeft en ervaarde
daardoor ook de hele tentoonstelling vanuit een snelle dynamiek. Daarin zat
geen waardeoordeel vervat.
In elk geval
betekende ‘snel weggaan’ niet dat het werk niet bekeken werd. In de meeste
gevallen werd er wel toenadering gezocht, was de intentie er. Indien dat echt
niet zo was, werd in de enquête doorverwezen naar A.7. Dit komt verder aan bod onder Waarom haakten deelnemers af?
Daarna komt de
vraag over de toegang tot het werk. De deelnemers die het werk niet verder
benaderden konden dit overslaan. Dit is een poging om de vinger te leggen op
het aspect dat het sterkst aansprak in het zoeken naar toenadering tot het
werk.
Toegang via een
vormelijk element werd bij de 3 besproken werken (het eerste werk, het
‘onbegrijpelijk’ werk, het bronzen beeld) het meest aangevinkt (resp 13, 13 en
12 keren). De optie ‘via het meest opvallende element’ scoorde bij de 3
besproken werken zeer laag (resp 6, 4 en 4 vinkjes). De
kennismaking via iets herkenbaar zat daar tussenin (resp 6, 8, 9 vinkjes).
Dat je toegang
zoekt tot een beeld of ruimtelijk werk via het vormelijk aspect is logisch. Als
er op dat moment geen specifiek element uit het werk in het oog springt zal de
optie ‘meest opvallende’ inderdaad de minst voor de hand liggende insteek zijn.
Dat het herkenbare iets hoger scoort in een figuratief beeld dan bij de andere
(non-figuratieve) werken is vrij evident. De verschillen tussen de 3 groepen
werken zijn niet merkwaardig, met andere woorden, volgens de deelnemers start
het nader kennismaken met het werk, of het nu een willekeurig hedendaags
beeldend werk is, eentje dat hem triggert, waar hij geen affiniteit mee voelt
of dat hem zelfs eerder afstoot en een klassiek beeld, op een gelijkaardige
wijze. Dat duidt er op dat er op dat moment een mogelijkheid
tot connectie aanwezig was tussen toeschouwer en het hedendaags beeldend
kunstwerk en op dat moment parallel loopt aan het benaderen van een klassiek
beeld. Het vervolg van de enquête maakt duidelijk of die connectie verder
groeide tot iets wat door de deelnemers als een diepere kennismaking wordt
ervaren of niet.
Soms werden
meerdere opties aangeduid (wat zeker toegestaan was).
Voor enkele
deelnemers was dit een vraag die ze niet konden beantwoorden omdat het
“onbewust” gebeurde (1 keer) of omdat er bij het ‘onbegrijpelijk’ werk “geen verdere
toegang” tot stand kwam (2 keer).
7) De ervaring. Enquêtevraag A.4 en A.5
Hoe werd die nadere kennismaking ervaren? Hadden de deelnemers het idee dat ze stilaan begrepen wat het werk hen wilde vertellen of hadden ze emotioneel, gevoelsmatig een connectie en konden ze op die manier al wat aanvoelen waarover het gaat?[35]
De ervaring van het ‘onbegrijpelijk’ werk
scoorde laag op beide opties. Zowel begripsmatige connectie als gevoelsmatig, emotioneel aanvoelen
waarover het werk gaat kregen slechts 4 vinkjes. Meer
toegang krijgen tot het werk werd hier als zeer lastig ervaren (15 vinkjes).
Dat was ook niet altijd evident voor het eerste werk (5 vinkjes). Maar terwijl
het commentaar bij het eerste werk een toon had van “de ervaring is niet af,
maar dat is deel van de fascinatie, het boek ligt open” of “het is oké, ik heb
het gezien”, werd dat voor het ‘onbegrijpelijk’ werk eerder: “het werk kon me
weinig raken of ontroeren, daardoor bleef ik er minder lang bij stilstaan.
Omdat ik geen aansluiting vond, vormelijk of intellectueel (ontbreken van
info), kon ik niet direct toegang krijgen en ben ik sneller doorgegaan.”
Zowel bij het eerste werk als het ‘onbegrijpelijk’ werk gaf niemand aan
volledig door te hebben waarover het gaat. Afgaande op deze respons zou je
kunnen besluiten dat de gangbare mening klopt: hedendaagse beeldende kunst is
moeilijk toegankelijk en een klassiek gemaakt figuratief beeld kan je
begrijpen. Veel hangt af van de invulling van de begrippen ‘toegang krijgen
tot’ en ‘begrijpen’ Het hangt ook samen met de waarde die de persoon in kwestie
aan die begrippen geeft; of die binnen die context positief, neutraal dan wel
neagtief zijn voor hem. Op dat aspect ga ik in het boek dieper in.
Dan is de volgende
logische vraag of de deelnemers op dat moment een ‘mening’
in gedachten hadden.[36] Gedachten zijn permanent aanwezig zijn. In het boeddhisme wordt dat de
‘monkey mind’ genoemd, het permanent gebabbel in je hoofd. In een spontane
ervaring lopen die gedachten relatief onbewust mee. Ze zijn deel van een eerste
ervaren vanuit gevoel, emotie. Onze westerse levenshouding is sterk
intellectueel georiënteerd. Indien we ons niet bewust ‘mindful’ gedragen, gaat
onze ratio zich al snel bemoeien met die ervaringen en gedachten. Op dat moment
vormen zich ‘oordelen’ over alles wat we zien, horen, doen.
Het woord ‘mening’
werd hier bewust tussen haakjes geplaatst en verduidelijkt tijdens het invullen
van de enquête. Een mening vormen is niet synoniem met een waardeoordeel
uitspreken. Het is het onder woorden brengen wat er op dat moment in je boven
komt als je naar het werk kijktIk wil hier graag te weten komen wat de
deelnemers ervaren bij het betreffende werk: wat het hen bij een eerste contact
vertelt of wat het volgens hen voorstelt, waar het volgens hen om gaat, wat ze spontaan
voelen en denken. Een subjectieve opvatting dus, die nog niet beredeneerd is. Dat
geeft al een aanduiding waar ze op vastlopen of waar ze bedenkingen bij hebben.
Bij het
beantwoorden van deze vraag moest ik vaak verduidelijken dat het niet gaat om
te bevatten wat de kunstenaar wil vertellen, maar om wat het kunstwerk bij hen
triggert, wat het hen vertelt.
Op zich was dit
een simpele ja/neen vraag. De meeste deelnemers wilden echter graag hun
antwoord verduidelijken.
Voor het bronzen
beeld gaven 17 deelnemers aan dat ze zich op dat moment al een ‘mening’ gevormd
hadden, bij het ‘onbegrijpelijk’ werk gold dat voor 15 deelnemers. Bij het
eerste werk was het aantal wel en niet bijna gelijk (resp 10 en 12 vinkjes).
Voor de ene was
het antwoord op deze vraag eerder een “ik vind het ook niet nodig om alles te
begrijpen. Een gevoel kan soms voldoende zijn voor mij. Als gevoel ontbreekt,
dan wil je wel meer begrijpen en zoek je wel meer houvast.” Het andere uiterste
was “ja, maar interesseerde me niet. Op een bepaald moment irriteert het je,
zelfs in die mate dat je denkt 'die durft nogal om mij daarmee te ambeteren'.“
Vaak hebben we ons al een ‘mening’ gevormd terwijl we
ons er nog niet van bewust zijn. Het is een inzicht dat aansluit op onze
gevoels- en gedachtewereld. Als je dat te snel voor waar aanneemt, met andere
woorden als je geen afstand neemt om je perceptie te toetsen, en je denken gaat
ermee aan de slag, dan kom je op het terrein van oordelen terecht. En zodra je een oordeel velt, al is het maar in
gedachten, begint er een ander soort van communicatie; conflict communicatie.
Het zal de ene visie boven de ander stellen. Dat sluit openheid uit.[37] In die zin was een verklaring van de term
‘mening’ tijdens het invullen van de enquête wel belangrijk. Tijdens het
interview werd daar ook telkens de nodige aandacht aan gegeven. Alhoewel
sommige deelnemers in hun uitleg toch verder gingen dan het verwoorden van wat
het werk hen deed, zegden ze toch allemaal zeker niet te ‘oordelen’ over het
werk of de kunstenaar.
De verschillende stappen in het benaderen zijn nu onderzocht: van het moment dat de deelnemer zich in de ruimte bevindt met het werk, over de eerste toenadering, het ervaren vanop een veilige afstand tot het naderbij komen. Er is gepolst hoe het werk werd ervaren en of ze zich daarbij al een ‘mening’ gevormd hadden. Wat deden de deelnemers dan?[38]
In vraag 5 zitten de verschillende apecten die gelinkt zijn aan het afronden van die ontmoeting: wat ze na die kennismaking deden, hoe ze terugkeken op de verglijding tussen emotioneel, gevoelsmatig en begripsmatig benaderen en hoe ze reflecteerden op het ‘begrijpen’ van het werk. De tijdslijn is een visuele indeling van de tijdspanne die in de voorgaande vragen aan bod kwam.
Hier werden vaak meerdere opties aangevinkt.
Het belangrijkste
bij de 3 werken was ‘weer wat afstand nemen om het geheel rustig op te nemen’.
Dat kwam het meest voor bij het bronzen beeld (14 vinkjes). Parallel daarmee
was ook de optie ‘terugkoppelen aan persoonlijke ervaringen etc.’ hier vaak
aangevinkt (8 keer).
Bij het bronzen werk werd in verhouding tot de
andere besproken werken niet vaak (4 keer) geprobeerd of alle elementen in de
ervaring pasten. Op zich wel logisch vermits het om een weergave van een figuur
ging en er in het beeld geen opvallend vreemde elementen zaten. Dit in
tegenstelling tot de hedendaagse werken waarbij materialen tot een beeldvorm
werden verwerkt die voordien niet bestond.
Bij het
‘onbegrijpelijk’ werk werd iets vaker terug wat afstand genomen dan bij het
eerste werk (resp 10 en 8 vinkjes). Bij allebei werd gekeken of alle elementen
binnen de ervaring pasten (resp 8 en 7 vinkjes). Maar er werd opvallend minder
teruggekoppeld naar eerdere ervaringen bij het ‘onbegrijpelijk’ werk dan bij
het eerste werk (resp 4 en 8 vinkjes). Het ‘onbegrijpelijk’ werk werd dan ook
vaker gelaten voor wat het was; meerdere deelnemers gaven het op om inzicht te
krijgen en wandelden verder (11 vinkjes versus 6 bij eerste werk en 5 bij het
bronzen beeld).
Een commentaar bij
het eerste werk omschrijft het beëindigen van de ontmoeting mooi. Dit is “een
afronding: werk opgenomen, gezien, een gevoel over gekregen en dan gewoon
verder gewandeld. Gezien er geen extra info beschikbaar is, kan ik niet langer
nog meer investeren door te kijken, op te nemen en te begrijpen. Ik heb wat er
in mijn hoofd zit en er komt niets bij.
Door er langer naar te kijken gaat het ook niet veranderen.”
Er was ook een
optie ‘andere’ bij deze vraag, voor het geval het antwoord afweek van de
gegeven opties. Daar schreef een deelnemer eerlijk “ik ben eraan geweest!” Voor
hem was het spontaan willen voelen een belangrijk aspect van de ervaring. Sommige
materialen en de verwerking ervan nodigden echt uit. Dan is de verleiding
groot. Los van de discussie of het werk daar onder lijdt, of het al dan niet
moet worden toegestaan, is het toch een normale menselijke reactie om te willen
aanraken.
Door mijn voormalig
werk in de educatieve sector weet ik dat het eerste moment, zeg maar het
intuïtieve moment, vooral op een buikgevoel gebaseerd is. Dan spreek je
spontaan je eerdere ervaringen aan. Initieel reageer je gevoelsmatig. Daarna
schakel je het begripsmatige in, het verlangen om te willen begrijpen. Maar dit
is voor elke persoon anders, afhankelijk van zijn aard, van de persoonlijke
omstandigheden op dat moment, de persoonlijke ervaringen in het dagelijks leven
en meer specifiek met hedendaagse kunst.
In die zin is het
natuurlijk interessant om te weten hoe het bij de deelnemers verliep. Omdat zij
een ervaring beschrijven die iets eerder plaats vond, is het best mogelijk dat
wat is blijven hangen niet volledig strookt met wat ze werkelijk ervaarden. Het
kan ondertussen nuances verloren hebben, gekleurd zijn door volgende
ervaringen, wat minder of meer intensiteit gekregen hebben etc. Dat is in dit
onderzoek helemaal niet erg, het gaat hier immers om die subjectieve beleving
van hun ervaring.
In vraag A.5b
proberen we te achterhalen hoe de deelnemers zich het verloop herinneren.
Deze opdeling gaat
over de evolutie binnen de totale ervaring, vanaf moment dat het kunstwerk in
het vizier kwam tot en met het nader onderzoeken.
Tijdens het eerste
moment speelt het intuïtieve een belangrijke rol, bewust of onbewust. De
ervaringswereld van de toeschouwer is hierin bepalend. Die wordt gevormd door aard,
opvoeding, cultuur, ontwikkeling en ervaringen. Die ‘humuslaag’ bevat en draagt
de gevoelens, opvattingen, overtuigingen, waarden. Op dit niveau vormt de
deelnemer zich een spontane ‘mening’.
Vanaf het moment
dat het intellect bewust op de voorgrond treedt, krijg je een wisselwerking op
een ander niveau. Vanaf dat moment wordt het afstandelijker, begint de vorming
van een ‘oordeel’. In dat aspect is het onderzoek niet geïnteresseerd.
De verhouding
emotioneel, gevoelsmatig versus begripsmatig benaderen is sterk verschillend
tussen de 3 werken. De overgang is niet altijd duidelijk; die gebeurt
natuurlijk ook niet altijd even bewust. En omdat het een subjectieve weergave
van een ervaring is, kan dat ondertussen ingekleurd zijn. Er is wel een
specifieke trend merkbaar.
We bekijken de
gegevens eerst in relatie tot de 3 besproken werken (eerste werk,
‘onbegrijpelijk’ werk, klassiek beeld). Bij het eerste werk blijven 7 personen
gedurende de hele ontmoeting sterk gevoelsmatig. 8 personen gingen over van
gevoelsmatige naar begripsmatige benadering. 4 personen benaderden het werk
gedurende de hele kennismaking hoofdzakelijk begripsmatig. En 2 personen
vertrokken vanuit een intellectuele benadering en schakelden nadien op gevoel
over. Voor 1 persoon waren beide facetten de hele tijd tegelijk actief
betrokken.
Het
‘onbegrijpelijk’ werk werd door 7 personen gedurende de hele ontmoeting
begripsmatig benaderd. 3 gingen over van begripsmatig naar gevoel. Voor 1
persoon stopte de ontmoeting al na een begripsmatige eerste moment. 1 persoon
gaf aan dat hij de hele ontmoeting gevoelsmatig betrokken was. 8 personen
gingen van een initiële gevoelsmatige benadering over naar begripsmatige. 2
personen vertrokken van een gevoelsmatige en begripsmatige benadering en lieten
het gevoelsmatige los in de tweede fase.
In grote lijnen is
dus een omgekeerde houding op te merken tussen het eerste werk en het werk dat
ze als ‘onbegrijpelijk’ kozen.
Bij het
figuratieve bronzen beeld bleven 10 mensen gedurende de hele ontmoeting in hun
gevoel, 7 stapten over van gevoel naar begrip. Slechts 2 personen gaven aan dat
ze het louter begripsmatig ervaarden en 1 stapte van begripsmatig over naar
gevoelsmatig. Hier vinkten 2 personen alle vier de opties aan.
Op deze manier heb je een beeld van de houding van de 22 deelnemers tegenover de 3 werken.
Dezelfde gegevens
bekeken per fase geeft eerder weer hoe de verhouding gevoelsmatig, emotioneel
versus begripsmatig per werk verloopt. Sommige deelnemers hadden het gevoel dat
beide opties elkaar zeer snel opvolgden, zij vinkten dat dan ook zo aan.
Terwijl bij het eerste werk de initiële fase zeer sterk gevoelsmatig, emotioneel is (16 vinkjes versus 7 voor begrijpen), overweegt bij het nader kennismaken het willen begrijpen (13 vinkjes versus 10 voor emotioneel, gevoelsmatig). Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk is de emotionele, gevoelsmatige en begripsmatige benadering even sterk aanwezig in eerste fase (telkens 12 vinkjes), maar wordt het in tweede fase wel uitgesproken begripsmatig, meer nog dan bij het eerste werk (18 vinkjes versus 5 op gevoelsmatig, emotioneel). Bij het bronzen beeld zien we tijdens de eerste fase eenzelfde verhouding als bij het eerste werk, met iets meer vinkjes bij het emotioneel, gevoelsmatige (19 versus 5 bij begripsmatig). In tweede instantie zien we een omgekeerd beeld; daar blijft de gevoelsmatige, emotionele benadering belangrijk en gelijklopend met het begripsmatige (13 vinkjes versus 11 bij begripsmatig).
De uitleg bij deze
vraag gaan eigenlijk allemaal in dezelfde richting. Elke
deelnemer verwoordt op zijn manier hoe en waarom die omschakeling gebeurt. Ik
zet hier enkele commentaren naast elkaar.
“Omdat het
rationele tekort schoot wegens geen bordjes, moest ik denken 'wat vind ik hier
nu zelf van'. Lang over nagedacht: eerste aantrekking was niet intellectueel,
dan probeerde ik het op een intellectuele manier te kaderen, maar dat lukte
niet, en dan ging ik wel terug naar het gevoelsmatige.” “Ik probeer iets te
vinden, een aanknopingspunt om het te begrijpen. Het gevoelsmatige was er niet,
dus dan schakel ik even over op het intellectuele.” “Ik hoef een kunstwerk niet
tot in de diepte te begrijpen om er een gevoel voor te hebben of het mooi te
vinden. Het intellect is veel intenser bij werken die ik niet leuk vind of
onbegrijpelijker zijn en ik op zoek moet gaan. Bij andere heb ik meer een
basistoegang, gevoelsmatig, dan hoef ik niet veel achtergrond, maar kan ik
associëren met andere dingen en gevoelens, ik kan erover beginnen praten en
beschrijven.”
“Doordat ik het
niet 'snap' komen er weinig emoties boven. Bij dit werk klopt het wel dat je
met je verstand kijkt en denkt 'wat is dat', je snapt niet wat je ziet. Dan
denk je even na en voelt dit en dat wel, maar uiteindelijk ga je het verder
rationeel bekijken want je snapt het niet. Logisch, als je geen connectie
vindt, dan moet je overgaan op het andere.” “Door het eerste gevoel van
genieten was de prikkel om te begrijpen groter.”
Het is natuurlijk
zo dat iedereen op een eigen manier in de wereld staat en een onbekend
hedendaags kunstwerk vanuit zijn eigen ervaringswereld zal benaderen. Het gaat dan ook van “het is niet dat het bij
mij een emotie oproept. Benadering is vooral intellectueel” tot “ik word het
gelukkigst van emo herkenning; en hou van intellectuele bevestiging.” Daartussen zitten legio gradaties.
Als we de antwoorden
op deze vraag vergelijken met opties die in eerdere vragen aan bod kwamen
zitten er kleine inconsistenties in; voor de 3 geselecteerde werken evenveel.
Maar er werd ook niet gevraagd om de antwoorden te herlezen. Opvallende
onnauwkeurigheden die de deelnemer tijdens het interview bemerkte en bijstuurde
zijn in de verwerking van de data opgenomen.
Zo blijkt
bijvoorbeeld dat de mensen die het bronzen beeld reeds eerder zagen in de
enquête geen opties aanvinkten die betrekking hebben op het ervaren op afstand
en dichterbij (enquête A.3a) maar enkel kozen voor de opties ‘snel verder
gegaan’. Bij het invullen van deze vraag gaven ze wel aan dat er een ervaring
plaats vond, hoe kort dan ook. Die was zo onopvallend geweest ten opzichte van
hun houding bij het terugzien van het beeld, dat het niet echt als zodanig werd
geregistreerd.
Een andere
discrepantie was te wijten aan het lastige onderscheid tussen gevoelsmatig,
emotioneel en het verstandelijk benaderen. Een begrip als nieuwsgierig valt
herhaaldelijk onder gevoel terwijl het eigenlijk begripsmatig is. Maar er is
niet echt een begrip dat een gevoelsmatige nieuwsgierigheid benoemt.
En soms werd een
vraag net iets anders geïnterpreteerd dan bedoeld. Tijdens het interview kon
daar meestal de juiste duiding aan gegeven worden. Gezien het geringe aantal
discrepanties, wil ik daar niet dieper op ingaan.
Als afsluiter van
deze reeks vragen waarin de eerste ervaring met een hedendaags beeldend
kunstwerk stap voor stap werd herinnerd en genoteerd, volgt natuurlijk de vraag
of de deelnemers het idee hebben te begrijpen wat het werk hen wil vertellen.[39] Tijdens het interview werd nog eens de nadruk
gelegd op het feit dat het niet gaat om te achterhalen wat de kunstenaar
bedoelde. Het gaat hier om wat het werk hem vertelt, wat het voor hem
uitstraalt, waar het resoneert bij de deelnemer etc.
Het hoogste aantal
ja-antwoorden zat bij het klassiek werk (18 vinkjes), kort gevolgd door het
eerste werk (14 vinkjes) en als laatste het werk dat als ‘onbegrijpelijk’ werd
gekozen (5 vinkjes). De neen-antwoorden waren daar omgekeerd evenredig aan.
Op zich liggen al
de verkregen reacties en antwoorden in de lijn van de verwachting. De 22 deelnemers bevestigen bij het
‘onbegrijpelijk’ werk en het klassiek werk wat als algemeen gangbaar wordt
aangenomen. Een figuratief werk is in hun ogen gemakkelijk te lezen want je
ziet wat het uitbeeldt.[40] Als ze een werk selecteerden omdat het ‘onbegrijpelijk’ voor hen bleef, dan is
het ook zeer logisch dat dit zichtbaar wordt in de reacties.
Het eerste werk
dat besproken werd, kon evengoed ‘onbegrijpelijk’ zijn als een werk waar ze
enthousiast over waren of waar ze geen affiniteit mee hadden. 14 van de 22
denken bij dit eerste werk te begrijpen wat het hen wil vertellen.
Begrijpen kan
gelinkt zijn aan een positieve ervaring, een neutrale houding of een negatieve.
De stapjes waarin
we de ontmoeting met het specifieke kunstwerk opdeelden zijn louter bedoeld om
te kunnen onderzoeken hoe een ontmoeting verloopt. Het is een poging om de
vinger te leggen op het moment waarop het begint te haperen of waarop
deelnemers afhaken. Dat kwam ondertussen zo gedetailleerd mogelijk aan bod.
Maar omdat we in de vragen begrippen hanteren als ‘snel verder’ en ‘blijven
staan’, is het interessant om te weten wat die begrippen betekenen in relatie
tot de totale tijd die de deelnemers spendeerden aan dat specifieke kunstwerk.
In A.5.d[41] geven we de deelnemers een tijdsbalkje,
opgedeeld in 10 gelijke stukken. De opdracht is om die balk in 4 deeltjes te
splitsen die overeenkomen met de opdeling in de voorgaande enquêtevragen: het
naderen/ het op rustige afstand blijven staan/ het dichterbij komen en dieper
onderzoeken/ het weggaan. Hen werd gevraagd per aspect een aantal blokjes af te
bakenen, afhankelijk van de tijd die ze er aan toekennen Dit doen ze voor de 3
besproken werken. Op die manier wordt de onderlinge verhouding tussen de 4
stappen visueel gemaakt.
Het gaat hier om
een subjectieve weergave, een herinnering aan hoe het verliep.
Er zijn veel
factoren die een rol spelen in een beleving. De ingesteldheid van de persoon
tijdens het bezoek, zijn ervaringen en kennis bepalen de manier waarop de
verschillende fases verlopen. Ook de werken zelf, de ruimte en hoogst
waarschijnlijk, bewust of onbewust, ook het feit dat ze deelnamen aan een
onderzoek. Wat deze 22 deelnemers ervaren is specifiek voor dat moment in tijd
en ruimte, in confrontatie met deze werken. Dat kan niet veralgemeend worden.
Zeker is dat er niet zoiets bestaat als het tijdsverloop van een doorsnee
volwassen bezoeker. Dat is bij het vergelijken van de tijdsbalkjes ook meteen
duidelijk. Wat niet wil zeggen dat deze opdeling ons niets leert.
De 66 balkjes
hebben allemaal dezelfde logische opvolging van de 4 verschillende stappen.
Bij het werk dat
als ‘onbegrijpelijk’ werd geselecteerd vallen enkele afwijkende invullingen op.
4 personen deelden de tijdsbalk op een aparte manier in. 1 had de balk in 3
delen verdeeld en het ‘weggaan’ niet opgenomen: “hier was geen weggaan (bij
andere werken keek ik nog eens terug enzo). Hier was het: poef gedaan.” 3
deelnemers hadden een deel van de tijdsbalk over. Ze gaven op die manier aan
dat ze, in vergelijk met de 2 andere werken, minder tijd besteedden aan dit
werk.
Bij het bronzen
werk hadden 2 deelnemers een stukje tijdsbalk over. Dat was bij 1 van de
personen die het werk al kenden en bij een deelnemer die hiermee aangaf het
klassiek werk in verhouding minder tijd-aandacht te hebben gegeven omdat hij
het werk niet interessant vond.
Dat is ook
verwerkt tijdens de bespreking van het betreffende werk in het boek.
Bij de kleine helft van de deelnemers (9 personen) was het gedrag ten opzichte van de 3 werken gelijkmatig; de verschuivingen in tijdsindeling waren minimaal. Bij de grote helft (13 personen) was daar niet direct een patroon in te herkennen. Om die indelingen te kunnen plaatsen is het commentaar en de uitleg die ze tijdens het interview gaven van belang. Wat aangeeft dat elke benadering uniek was, dat ze nauw verbonden is met de ervaring die de deelnemer tot dat werk had.[42]
Deze tijdslijn was
ook opgesteld als een dubbele controle binnen de enquête. De deelnemers moesten
op dat moment op een andere manier dan in de voorgaande vragen stilstaan bij
het verloop van hun ontmoetingen. Dat was ook het moment dat in het interview
iets kon verduidelijkt worden indien de tijdsbalk een andere benadering liet
vermoeden dan de aangevinkte opties in de eerdere vragen. Dat kwam niet zo vaak
voor en zeker niet met opvallende verschillen. De deelnemers hebben de
enquêtevragen eigenlijk zeer consequent ingevuld. En dat nam echt wel veel tijd
in beslag.
8) De bagage. Enquêtevraag A.6c
Het is fijn als je in het dagelijks leven durft vertrouwen op je gevoel en nieuwe ontmoetingen kan linken aan eerdere ervaringen. We zochten dan ook iets dieper naar de aard van bagage die volgens de deelnemers meespeelt tijdens het bezoeken van deze tentoonstelling.[43]
Die vraag slaat op alle werken in de expo: de werken van de 4 kunstenaars en het klassiek beeld. In de vragenlijst bij het klassiek beeld werd de opties met betrekking tot hedendaagse kunst wel weggelaten.
Dit
stelt me in staat te kijken hoe persoonlijke bagage wordt ingezet, of er een
verschil is tussen de benadering van de hedendaagse werken en het klassiek
beeld.
Deze
vraag liet elke deelnemer even nadenken over zijn persoonlijke ‘humuslaag’, de
gevoelsmatige en rationele bagage die hij als uniek individu opbouwde.
Bij de
3 werken (eerste werk, ‘onbegrijpelijk’ werk, klassiek beeld) speelt de
algemene emotionele, gevoelsmatige ervaring het meest mee (elk 12 vinkjes). De
algemene intellectuele bagage weegt iets meer door bij de hedendaagse
kunstwerken (13 vinkjes) dan voor het bronzen beeld (10 vinkjes).
Als de
vraag gesteld wordt naar de bagage aan klassieke tot moderne kunst, dan scoren
de hedendaagse werken zeer laag op emotionele bagage (4 vinkjes) en iets minder
laag op intellectuele bagage (7 vinkjes), wat op zich ook vrij logisch is
gezien deze werken niet in die kunstperiode thuishoren. Het bronzen werk scoort
op emotionele bagage iets hoger (8 vinkjes) dan op intellectuele bagage (6
vinkjes).
Op de
vraag naar de bagage over hedendaagse kunst, scoren de hedendaagse werken
ongeveer gelijkwaardig op emotionele als op intellectuele bagage (resp 6 en 7
vinkjes). Dat loopt vrij parallel met de
score bij het bronzen beeld binnen de optie klassieke tot moderne kunst. De
vraag naar bagage omtrent hedendaagse kunst is niet van toepassing op het
bronzen beeld.
1
persoon wilde ervaren met “open mind, [bagage] bewust achterwege proberen te
laten” en vulde dus niets in.
Nog
even herhalen dat we voor dit onderzoek specifiek appel hebben gedaan op mensen
die interesse hebben in hedendaagse kunst maar daar geen experten in zijn.
Sommigen zijn wel werkzaam in de culturele of artistieke sector, sommigen
werken als vrijwilliger bij WARP, maar iedereen die deelnam kon zich vinden in
het profiel van volwassen bezoeker die het communiceren met hedendaagse kunst
niet evident vindt.
“Ik heb het gevoel dat je voor dit type werken bagage nodig hebt over hedendaagse kunst. Als ik dit zie heb ik het gevoel dat ik hedendaagse kunst niet begrijp. Ik vind het wel 'schoon', maar het is een moeilijke. Ik wil begrijpen waarom mensen dat 'mooi' vinden. Ik kan zien wat er staat, maar verder doet me dat niets. Maar je hebt altijd de neiging om er een betekenis aan te willen geven en bij dit type werk vind ik dat moeilijk. Maar misschien zoek ik het te ver en ik denk dat ik daardoor wat afhaak.”
Tijdens
het opstellen van de enquête heb ik getracht een logische lijn te volgen. Wat ik
ten aller tijde wilde vermijden was dat de deelnemers met pijltjes van de ene
vraag naar de andere werden doorverwezen. Het vragenpatroon volgde daarom een
logische opbouw te beginnen met het eerste moment waarop het beeld in zicht
kwam tot het afronden van het ontmoeten. Indien in een vraag een optie zat
waarbij de deelnemer kon aangeven dat hij uiteindelijk toch niet naar het werk
is toegestapt, of er (snel) van wegging en dus het gevoel had dat hij bij dat
werk had afgehaakt, dan werd aangegeven dat hij zeker vraag A.7 moest
beantwoorden. Op die manier kon dat aspect apart belicht worden.
Bij het eerste werk was slechts 1 deelnemer die het werk snel voorbij ging, met als reden dat het werk hem niet aansprak en hij het zelfs “geen goed werk” vond.
Zoals
te verwachten werd vraag 7 voornamelijk ingevuld bij het ‘onbegrijpelijk’ werk.
1
deelnemer vinkte aan dat er ‘iets was in het lichaam (buik, maag, keel)’
waardoor hij niet dichter wilde komen: “ik geef het een kans door niet weg te
lopen, blijf ervoor staan en probeer het te begrijpen met mijn achtergrond en
probeer correlaties te leggen, maar daar blijft het steken.”
Daarnaast
waren er 4 deelnemers die alle werken wel voldoende aandacht gaven, maar deze
vraag toch graag wilden invullen om hun houding tegenover het ‘onbegrijpelijk’
werk wat verder toe te lichten.
5
deelnemers die deze vraag beantwoordden bij het klassiek beeld kenden het werk
reeds en gingen om die reden ofwel aan het werk voorbij ofwel besteedden ze er
minder aandacht aan. Daarnaast gaven 2 deelnemers aan dat ze het werk te
evident vonden, ze waren er snel op uitgekeken. 1 van hen formuleerde het als
volgt: “dit is een figuur, à la Mme Tussaud, dan heb je een kopie van de
realiteit, daar is niets mee gedaan. Dat heb ik met dit beeld ook een beetje. “
De
meesten gaven aan dat ze meteen doorgingen naar het volgende werk (11 vinkjes).
De optie ‘iedereen liep er voorbij’ verviel door de restricties rond de Covid-19-pandemie.
Enkel
bij het ‘onbegrijpelijk’ werk werd naar info gezocht (1 vinkje) of ging de
deelnemer in gesprek met anderen (2 vinkjes).
6
deelnemers keken nog even achterom, om te zien of ze “niet te snel geoordeeld”
hadden over het ‘onbegrijpelijk’ werk. 1 deelnemer vertelde tijdens het
interview dat hij de gewoonte heeft om bij elk werk nog even achterom te
kijken, zoals hij ook doet als hij mensen ontmoet, om zijn mening te checken.
10) Interactie met andere bezoekers. Enquêtevragen A.1b, A.2d, A.3a, A.6a, A.8
Omdat ook het
gedrag van andere bezoekers invloed uitoefent op je eigen gedrag en
gedachtegang, kwam dat in de enquête op een aantal momenten aan bod.
Bij de aanvang van
het bezoekwil ik specifiek weten hoe de interactie was met het gezelschap en
met toevallige aanwezigen. Daar gaan de vragen in A.1a en A.2d over.[44] Gezien
het praktische onderzoek plaatsvond in de periode dat de Covid-19-maatregelen
nog vrij streng waren en de mensen ook geen onnodige risico’s wilden nemen,
kregen we tijdens deze tentoonstelling nauwelijks bezoekers die niet
uitgenodigd waren.
Vragen onder A.3a, A.6a en A.7a waarin werd gepolst of de aanwezigheid of gedrag van derden invloed had, waren daardoor dus niet van toepassing.[45]
De commentaren
slaan daarom enkel op de persoon die als partner, goede vriend(in) meekwam. Met
andere woorden bij de meeste deelnemers was deze vraag niet van toepassing. Er
waren binnen de groep deelnemers 4 duo’s (partners of goede vrienden) waarvan 7
personen deelnamen aan het onderzoek. 1 persoon had omwille van een tijdelijke
handicap zijn partner meegevraagd, maar die nam niet deel aan de bevraging.
Terwijl de ene
helft van een duo aangaf zich te verwijderen om invloed te vermijden, vinkte de
andere helft aan dat ze in elkaars blikveld bleven. De ene heeft nood aan het
samen beschrijven van een kunstwerk, de andere absoluut niet. Bij een ander duo
klonk het als volgt: “ik kijk met gevoel; ik wil in connectie met mezelf
blijven; ik word niet graag onderbroken in mijn beleving” en “ik vergeet die
ander.” Een derde duo bleef ook in elkaars blikveld, zij gaven aan dat houding
en gesprek invloed hadden. De deelnemer die met begeleidende partner kwam, bleef
om praktische redenen samen.
Na het overlopen van de verschillende stappen in het ontmoeten, werd deze vraag nog een keer herhaald.[46] Nu meer specifiek om te weten te komen waarom de interactie met de partner (koppel of vriend(in)) zou verlopen was.
Waarom ze niet in gesprek gingen was bij 6 van de 7 deelnemers omdat ze er op dat moment geen nood aan hadden. 4 gaven aan dat het niet in hun aard ligt en 2 dat ze het er wel nadien over hebben, op café, restaurant of thuis. “We doen dat later; niet tijdens, want we hebben beiden een eigen tempo en andere perspectieven om naar kunst te kijken.” Ook deelnemers die alleen waren gekomen gaven aan dat ze er nadien thuis nog een gesprek over hebben: “ik ga er thuis nog wel over praten en mijn mening wel erbij geven. Aan een persoon die het niet gezien heeft in dat geval.”
Een beleving is
individueel en het is daarom ook niet verwonderlijk dat het bespreken eerder
nadien gebeurt. Een deelnemer die met partner kwam schreef neer wat meerdere
deelnemers tijdens het interview aangaven, ook diegenen die alleen waren maar
toch over die vraag reflecteerden: “dan vind ik het lastig om me te
concentreren.”
De deelnemers die
in gesprek gingen, tijdens het bezoek of nadien, konden aanvinken wat hun
belangrijkste motivatie was. Die vraag werd door 9 deelnemers beantwoord, de 7
van de duo’s en 2 personen die hierover ook iets wilden vertellen los van deze
context. De voornaamste reden was om de ervaring te delen (7 vinkjes), gevolgd
door het ventileren van de eigen mening en toetsen van de eigen insteek (resp 4
en 3 vinkjes). Op de laatste plaats omdat de deelnemer niet genoeg info vond of
niet begreep wat het werk wilde vertellen (telkens 1 vinkje).
Deze opties
vertrekken vanuit het standpunt dat de deelnemer iets wil meedelen. 1 deelnemer
vond het opnemen van wat de partner te vertellen had belangrijker dan wat hij
zelf te vertellen had: “ben benieuwd naar ervaring van anderen (dus niet om
eigen gedachten mee te delen).”
11) Bewust achterwege laten van info. Enquêtevragen A.1a, A.2a, A.3a, A.9
Om te voorkomen dat de deelnemers eerst info zouden doornemen en dan pas zouden kijken, werden de werken genummerd en was de zaaltekst niet openlijk ter beschikking gelegd. De achtergrondinfo lag discreet op de tafel waar het onderzoek plaats vond. Na afloop van het interview mochten de deelnemers die tekst inkijken. Er werd hen ook een PDF met dezelfde inhoud gemaild.[47]
Bij de eerste
vragen konden de deelnemers aangeven of ze op zoek gingen naar titelbordjes en
info. Die vraag werd op het einde van de enquête terug opgenomen.
Vraag A.9 polst naar de reactie van de deelnemers op het ontbreken van die externe aanknopingspunten.
13 van de 22
deelnemers gaven aan dat ze de gewoonte hebben om eerst te kijken en nadien
info te lezen of op te zoeken.
De opties ‘ben
daardoor meer op mijn emotie, gevoel gaan vertrouwen’ (6 vinkjes) en ‘zocht
naar referenties met andere werken, met realiteit, eerdere ervaringen...’ (5
vinkjes) scoren ongeveer even sterk.
“Van nature ben ik
iemand die tekstjes lees. Als er bordjes geweest zouden zijn, had ik anders
gekeken. Door het ontbreken van bordjes was ik verplicht om [anders te kijken].
Vond dat wel goed voor mezelf. Was een positieve ervaring.” ” [Als er een
titelbordje was] dan gebruik je dat om een interpretatie te vinden. Maar
eigenlijk moet je er zelf iets in vinden. Ik denk dat de kunstenaar tekst moet
meegeven als hij zeer duidelijk een specifiek iets wil vertellen en wilt dat
het werk ook zo bekeken wordt.”
Het
is interessant om lezen dat slechts 2 personen afhaakten omdat er geen info
beschikbaar was. Ze gaven beiden aan dat een kader om de werken te plaatsen hen
zou helpen. “Ik heb niet genoeg kennis, dus referentie met titel en naam kunstenaar doet heel veel voor mij om
het in een kader te kunnen plaatsen. Bijvoorbeeld als er meer werken van
eenzelfde kunstenaar hangen, ga ik proberen te vergelijken om meer te snappen.”
Deze deelnemer noteerde als eerste gewaarwording bij het besproken werk:
“interessant, nieuwsgierig, het trok me meteen aan.” Kort daarna haakte hij af:
“omdat het rationele tekort schoot wegens geen bordjes, moest ik denken 'wat
vind ik hier nu zelf van'. Heb er lang over nagedacht: de eerste aantrekking
was niet intellectueel, dan probeerde ik het op een intellectuele manier te
kaderen, maar dat lukte niet, en dan ging ik wel terug naar het gevoelsmatige.”
Het commentaar van
de deelnemer die een gemis aan kennis ervaarde, hangt samen met zijn benadering
die vanuit het intellectuele vertrekt: “Je wil eerst snappen wat je ziet. Je
kijkt eerst zo van 'allez wat is dat nu eigenlijk’.”
Niemand vinkte de
optie ‘dit gaf me een ongemakkelijk gevoel’ aan.
Voor 8 deelnemers
stoorde het geenszins dat er geen info was omdat het contact met het werk
volstond. “Vind dat heel goed; die mag dan wel nadien komen hé ;).” “Soms goed
dat je niet eerst naar het titelbordje kijkt, anders geeft het een bevestiging.
In de zin van: die ken ik, dus zal goed zijn of niet. Ik vind het niet zo goed
maar het is wel van die, dus dan moet ik het wel goed vinden.”
“Als ik iets
bezoek, fotografeer ik de werken en ook de naam van de kunstenaar en dan zoek
ik thuis op het internet info op. Als er een cataloog is, dan koop ik die, maar
net voor het buitengaan.”
“Het is me niet opgevallen.”
[3] De Baere et al.
[4] Ibid., pp. 12-13
[5] Ibid., p. 20
[6] Ibid., p. 18
[7] Ibid., p. 45
[8] Ibid., p. 14
[9] Ibid., pp. 15-16
[10] Ibid., p. 16
[11] Enquête basis, B.3
[12] Enquête basis, B.4
[13] Enquête basis, B.6
[14] Enquête basis, B.9
[15] (De Baere, M.; Mullens, F.; Siongers, J.; Vandenplas, R.; Glorieux, I.; Lievens, J.; Picone, I.; Spruyt, B.;, 2018, p. 42)
[16] (van der Vaart, 2016)
[17] Foto’s op blog
[18] Blanco formulieren: als PDF op blog
[19] Enquête basis, A.1a
[20] Enquête basis, A.1a & enquête basis en enquête werk2, 2a
[21] Enquête basis, A.1b
[22] Enquête basis & enquête werk2, A.2a, A.8a en 8b
[23] In het boek staat de bespreking van de data vanuit perspectief van de besproken werken
[24] Enquête basis, A. 6b
[25] Enquête basis & enquête werk2, A. 6a
[26] Zie eerder, onder profielen
[27] Enquête basis, A.10
[28] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.2a
[29] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.2a
[30] WARP staat voor ‘Wase Artistieke Projecten’ en is een platform voor hedendaagse beeldende kunst. Het organiseert zijn activiteiten vanuit het huis Jan Buytaert, Sint-Niklaas. Stef Van Bellingen is kunsthistoricus, curator en is bezieler van WARP.
[31] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.2b
[32] (Smeets, z.d.)
[33] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.3a en 3b
[34] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5d
[35] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.4a
[36] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.4b
[37] (Stinckens, 2020) vrij geciteerd
[38] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5a
[39] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5c
[40] Hier wordt dieper op ingegaan in het boek
[41] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5d
[42] Behandeld in het boek
[43] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A. 6c
[44] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.1b en 2d
[45] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.3a en 6a en 7a
[46] Enquête basis, A.8a en 8b
[47] Folder expo vind je op de blog
[48] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld A.1a en 2a en 2c en 3a & enquête basis A. 9