Onderzoek: dataverwerking

In de opzet van het praktisch onderzoek werd gekozen voor een kwalitatieve methode. Elke bezoeker is immers een individu met unieke ervaringen en belevingen. Door zo traag mogelijk de ervaringen van de deelnemers aan het onderzoek te overlopen tijdens hun tentoonstellingsbezoek, en door aandacht te hebben voor gevoelens, emoties en gedachten, hopen we op aspecten te stoten die op één of andere manier een rol spelen bij het wel of niet tot stand komen van communicatie.

We beperkten ons tot individuele volwassen bezoekers. In de oproep die via sociale media en mails werd verspreid vroegen we om deelnemers die interesse hebben in hedendaagse kunst. De focus ligt op de toeschouwer die daarbij graag op externe info vertrouwt; niet op mensen die leek zijn in het bezoeken van tentoonstellingen van hedendaagse kunst. Ook niet op mensen die beroepshalve in die sector actief zijn. Reden hiervoor is louter om het terrein zoveel mogelijk in de diepte te kunnen onderzoeken. Iemand die nog niet eerder een tentoonstelling voor hedendaagse kunst bezocht moet anders bevraagd worden dan iemand die al de toegang kent maar zich onzeker voelt over het ‘begrijpen’ van het aangebodene. Een doorwinterde bezoeker of iemand die beroepshalve in die sector werkt heeft al een routine in het opstarten van communicatie met hedendaagse kunst. Het onderzoek van die groep zou dan ook anders verlopen.


Door de Covid-19-pandemie werd de expo niet enkel verdaagd maar ook gehalveerd in tijdsduur. Daardoor kon ik niet zoveel mensen interviewen als oorspronkelijk bedacht. Er vielen ook enkele Nederlandse deelnemers af omdat ze de grens niet over mochten. Sommige mensen haakten af uit schrik voor besmetting. Het uiteindelijke aantal deelnemers was 22.


“Bij kwalitatief onderzoek speelt het principe van de verzadiging, ook wel saturatie genoemd, een belangrijke rol. Verzadiging wil zeggen dat je doorgaat met het verzamelen en analyseren van je onderzoeksmateriaal totdat zich geen nieuwe info meer voordoet.  In dat geval kan je van verzadiging spreken.”  Dan is de steekproef volledig. Maar “verzadiging is altijd een conditioneel begrip, want wat verzadiging is, hangt mede af van welke verscheidenheid je uiteindelijk relevant vindt. Aangezien elk individu anders is, is voor 100 procent volledige verzadiging de hele populatie nodig."[1]

Tijdens het stapsgewijs overlopen van de enquêtevragen, zijn er al een aantal terugkerende reacties zichtbaar. De houding bij het benaderen van een werk dat aanspreekt versus een werk dat ‘onbegrijpelijk’ overkomt, inclusief de bijhorende uitleg, geven al inzicht in de reacties van de deelnemers. Ook in de parallel tussen de benadering van een hedendaags werk en een klassiek gemaakt figuratief beeld vallen enkele terugkerende aspecten op die interessant zijn om nader te bekijken.



     1)    Profiel van de deelnemers

Tijdens het verwerken van de data bleek wel dat 22 deelnemers voldoende was om een herhaling te zien in de antwoorden. Als de profielen[2] ook een weerspiegeling zouden vormen van de individuele bezoekers van tentoonstellingen van hedendaagse kunst, zou dat nog interssanter zijn. Om te checken of dat ook zo was, heb ik me gebaseerd op eerdere profielonderzoeken uitgevoerd in musea voor hedendaagse kunst in Vlaanderen.


Iedereen die wilde deelnemen aan het onderzoek werd ook ingepland. Dat kwam uiteindelijk neer op 15 vrouwen en 7 mannen. Of dit relevant is als representatie van volwassen bezoekers aan tentoonstellingen van hedendaagse beeldende kunst zou ik niet durven beweren. Mijn jarenlange ervaring als intermediator zegt me dat ik iets meer vrouwen dan mannen zag, maar dan spreek ik zeker niet over een opvallend procentueel verschil. Als ik er het publieksonderzoek van het Kenniscentrum Cultuur- en Mediaparticipatie uit 2017-18 op nalees, stellen zij vast dat “de populatie van museumbezoekers een groter aandeel vrouwen (56%) dan mannen (43,7%) telt en dit zowel in de kunstmusea als in de andere musea.”[3] Ik vermoed dat het hoge aantal vrouwen ten opzichte van mannen in mijn onderzoeksgroep eerder parallel loopt met de verhouding die je bij veel workshops ziet. Dat het misschien eerder gelinkt kan worden aan het feit dat er een enquête en interview aan het bezoek gekoppeld zijn.



Er werd niet naar het geboortejaar gevraagd. Zelfs al zijn de gegevens anoniem, het invullen van je leeftijd blijft vaak een lastige. In plaats daarvan werd met leeftijdsgroepen gewerkt. Het is immers niet de bedoeling om de resultaten naar bruikbare hand-outs voor specifieke leeftijden te vertalen. Eerder om persoonlijke ervaringen te 'ontleden' en naast elkaar te zetten. De groepen werden zeer ruim genomen. In de groep van 56-70 jaar zaten 11 deelnemers. 2 waren ouder dan 70. De groep 41-55-jarigen telde 5 en de groep 25-40-jarigen 4 deelnemers. Uit de leeftijdsgroep jonger dan 24 jaar kwam niemand. Alhoewel de leeftijdsgroepen niet helemaal eenzelfde opdeling volgen, is er toch een parallel te trekken met het voornoemde publieksonderzoek: “jongere generaties bezoeken minder vaak kunstmusea. [...] we stellen ook hier vast dat musea vooral oudere leeftijdsgroepen aantrekken.”[4]

Bij het polsen naar de woonsituatie blijkt niemand nog bij de ouders te wonen. 4 personen zijn alleenstaand en 5 wonen samen of zijn getrouwd Vergelijk met het publieksonderzoek is hier niet zo eenvoudig omdat de indelingen elkaar overlappen.[5] Ik hecht in mijn opdeling belang aan de aanwezigheid van kinderen binnen een leefsituatie, ongeacht of die nog thuis wonen. 3 alleenstaanden en 10 samenwonenden hebben kinderen, die al of niet nog thuis zijn. In de verdeling van het voornoemd publieksonderzoek is gefocust op de actuele woonsituatie, zodat het best mogelijk is dat een koppel uithuizige kinderen heeft en zich binnen die indeling als 'samenwonend met partner' opgeeft. Het aantal personen dat in koppel leeft is zowel bij de deelnemers aan mijn onderzoek als in dat publieksonderzoek in de meerderheid. Deze parameters zijn binnen mijn onderzoek maar van secundair belang, namelijk indien ze een kadrering kunnen bieden voor reacties en antwoorden van de deelnemers.

 

WARP, de locatie waar de tentoonstelling en het onderzoek plaatsvonden, ligt in het centrum van Sint-Niklaas, een stad in de provincie Oost-Vlaanderen.  Alhoewel deze locatie bijna even snel en gemakkelijk vanuit Antwerpen als vanuit Gent en Mechelen kan bereikt worden, bleken er geen deelnemers vanuit het Gentse te zijn. 6 deelnemers kwamen uit de stad zelf, 4 uit de omgeving en de rest uit Antwerpen en omliggende gemeenten tot Mechelen. Ook deze parameter is op zich niet belangrijk. Waarschijnlijk spelen een aantal factoren hierin een rol; de bereidheid om zich te verplaatsen en deel te nemen aan een publieke activiteit gedurende de Covid-19-pandemie, het feit dat ik zelf lang in het Antwerpse woonde en werkte, de reikwijdte van het bezoekersbestand van WARP etc. Feit is dat alle deelnemers ooit contact hadden met mij of WARP of via een bestaand contact uitgenodigd werden. Het aantal 'likes' op de Facebook pagina stond dus helemaal niet in verhouding tot het effectief ingaan op de uitnodiging. De brede mailing en verspreiding via sociale en informatieve media heeft niet direct iets opgeleverd. Het voornoemde publieksonderzoek legt eenzelfde tendens bloot voor de musea die zich in de steden Antwerpen en Gent bevinden; ook daar blijkt dat “een groot aandeel van de bezoekers uit de nabije omgeving komen.”[6] Uit dat onderzoek blijkt ook dat de ‘mond tot mond’-reclame de belangrijkste bron voor een eerste kennismaking vormde. “Dit geldt aanzienlijk meer voor de bezoekers van kunstmusea (38,9%) dan voor de bezoekers van de andere musea.”[7]

Alle deelnemers spreken thuis Nederlands, op één koppel na dat oorspronkelijk uit Duitsland komt maar ondertussen wel de Nederlandse taal machtig is. Naar etniciteit werd niet gepolst.

 

Volgens het rapport van het publieksonderzoek is “de opleidingskloof inzake cultuurparticipatie groot. [...] Beschouwen we enkel de bezoekers van 25 jaar of ouder, welke doorgaans hun opleiding voltooid hebben, dan heeft 80,4% een diploma hoger onderwijs. Deze cijfers verschillen enorm van de populatiecijfers.”[8] Dat valt ook bij de deelnemers aan mijn onderzoek op: 3 personen behaalden als hoogste diploma het algemeen hoger secundair. Binnen de groep die verder studeerde behaalden 3 personen een graad in het hoger beroepsonderwijs, niet-universitair korte type, 4 een graad als kandidaat, bachelor (academisch of professional) of een graduaat. De 12 anderen voltooiden studies van het lange type.

 

Naar de financiële toestand van de deelnemers heb ik niet gepolst. Dat leek me niet belangrijk. Uit verdere vragen in het persoonlijke luik kwam enkele malen naar voren dat het financiële wel een rol kan spelen in de verplaatsing naar en het entreebedrag van een tentoonstelling. Indien het van invloed was tijdens het bezoek van de tentoonstelling, zou dat in het interview wel aan bod gekomen zijn. 

Voornoemd publieksonderzoek ziet een link tussen de opleiding en het financiële: “niet alleen zijn de museumbezoekers erg hoog opgeleid. Ze beschikken ook over een relatief hoog gezinsinkomen.  [...] Ruim drie kwart van de bezoekers (76,3%) geeft aan gemakkelijk tot zeer gemakkelijk rond te komen met het huidige gezinsinkomen; [...] dat is groter dan in de algemene Vlaamse bevolking.”[9]

 

De werkstatus bij dat publieksonderzoek geeft aan dat “bijna de helft van alle museumbezoekers (47,9%) werkt, zo’n 30% is gepensioneerd en 14,5% volgt nog dagonderwijs. [...] Kunstmusea trekken relatief meer gepensioneerden aan dan musea met een andere focus dan kunst.”[10]

Mij leek het interessant om te weten in welke branche de deelnemers werkzaam zijn of waren voor hun pensioenleeftijd. En of ze een hobby of semiprofessionele activiteit hebben in de artistieke sector. In mijn onderzoeksgroep hebben 10 personen op de 22 de pensioenleeftijd bereikt. Maar 6 van die 10 zijn op één of andere wijze nog steeds actief in de artistieke sector. Een activiteit die voor 5 van die 6 geen onmiddellijke link heeft met de eerdere beroepsactiviteit.

De vrijetijds- en artistieke beroepen zijn het sterkst vertegenwoordigd met 6 personen, gevolgd door de administratieve met 4 personen waaronder de 3 personen die als hoogste diploma algemeen secundair onderwijs opgaven. 3 personen werken in de dienstverlenende sector en 3 in de pedagogische. 1 persoon komt uit de bouwsector met een een diploma niet-universitair lange type. Daarnaast komt telkens 1 deelnemer respectievelijk uit de communicatie- en kennisberoepen, uit de medische verzorgende sector, uit de verkoop-handel-horeca.

 

Hierboven is een profielschets gegeven van de deelnemers als groep. Vergelijk met de resultaten van dat publieksonderzoek laat een duidelijke parallel zien. Niet dat ik een veralgemening naar de bezoekers van tentoonstellingen hedendaagse kunst voor ogen heb. Maar het geeft een geruststellend gevoel te weten dat het onderzoek ruwweg (op de verhouding man/vrouw na) gebaseerd is op vergelijkbare proefielen.

Om die 22 profielen nog iets meer te kunnen situeren, is ook een luik met algemene vragen rond bezoek aan musea en tentoonstellingen over hedendaagse kunst toegevoegd. De eerste vragen zijn gelinkt aan dit bezoek.


 

14 personen kwamen alleen, de overige 8 met partner of een vriend(in). Ik zou dit niet willen afzetten tegen de gangbare verdeling, vermits het hier specifiek om een uitnodiging ging en de deelnemers wisten dat ze geruime tijd zouden bezig zijn met de bevraging. Daarnaast zullen ook de restricties door de Covid-19-pandemie een rol gespeeld hebben; er was geen zithoekje, het aantal bezoekers per m² was beperkt.

Naast het feit dat deze personen uitgenodigd waren voor het onderzoek, gaven 13 mensen aan dat ze uit persoonlijke interesse kwamen.  In de bevraging naar de ervaring van het bezoek noemden 17 mensen het 'interessant' en 11 daarvan vonden het 'voor herhaling vatbaar'. Slechts 3 personen vinkten het bezoek aan als 'niet mijn ding’. Een deelnemer gaf een mooie verwoording voor zijn ervaring: “Ik word er niet wild van (saai is niet het juiste woord). Het is zoals met een film, als je geraakt bent, kan je nog lang nagenieten. En dit heb ik niet met deze tentoonstelling. Ik ben altijd blij dat ik het gedaan heb, omdat ik probeer het te ervaren. Hoe meer je dat doet, hoe meer je er kan inkomen. En zo zijn er zaken die je vroeger negatief zou ervaren hebben, die je nu kan appreciëren.”[11]

 

Het kan gebeuren dat je een tentoonstelling bezoekt op een moment dat je zelf niet zo goed in je vel zit of net heel enthousiast bent. We polsten daarom ook of er persoonlijke gebeurtenissen meespeelden tijdens het concentreren op dit bezoek; acute of langlopende situaties die de ervaring met deze kunstwerken beïnvloed hebben.[12] Dit bleek het geval te zijn bij 5 mensen. Voor 3 was dat door problemen in de privésfeer. Voor de 2 andere had het te maken met een voornemen om “meer open te staan voor nieuwe dingen en het onbekende” of gaf de eigen hobby een andere kijk op de kunstwerken. Dit is een belangrijk aspect dat in het verloop van de enquête nog terugkomt. Het is goed om dat mee in rekening te brengen als je op je ervaring reflecteert. Het bepaalt immers voor een deel je affiniteit of net niet met een werk, je gevoeligheid of overgevoeligheid voor bepaalde aspecten in het werk.

 

De volgende vragen plaatsen de 22 deelnemers wat meer in context omtrent het bezoeken van hedendaagse kunst in het algemeen. 11 personen gaven aan gemiddeld een keer per maand naar een tentoonstelling van hedendaagse kunst te gaan kijken; bij 4 ligt dat gemiddelde hoger, bij 4 eerder naar een keer per jaar en bij 3 bijna nooit.

Als barrière gaf niemand aan 'geen interesse in hedendaagse kunst' te hebben. Voor 6 mensen speelt de bereikbaarheid een rol. Voor 3 het feit dat ze natuur of een andere kunstvorm verkozen boven hedendaagse kunst. Voor 3 anderen speelde de invulling van de beschikbare vrije tijd een rol.

2 mensen gaven aan dat ze 'tot nu toe geen introductie gehad hadden' en dat ze er 'niet mee vertrouwd raakten'. 1 persoon omschreef dat als “schrik om het niet te begrijpen.”[13]

Musea, kunstinstellingen tot en met galeries getroosten zich veel moeite om de bezoeker zo goed mogelijk te ontvangen en te ondersteunen. In die optiek zijn enkele vragen in verband met de ervaring van deze faciliteiten toch ook van belang. Daardoor kunnen we beter plaatsen wat de deelnemers voor zichzelf belangrijk vinden als extra ondersteuning en accommodatie. Meerdere opties konden aangevinkt worden. Gezien de focus van het onderzoek is niet doorgevraagd op dit onderdeel van de enquête.

Wat bij een tentoonstellingsbezoek zeer hoog scoort is een ruime opstelling, een rustige omgeving en het zich kunnen onderdompelen in de ervaring. Blijkbaar zit niemand te wachten op een digitale app en ook de audio guide scoort niet. Er is nauwelijks interesse in educatieve activiteiten voor volwassenen.

12 deelnemers geven aan dat een infobrochure voor hen belangrijk is. Dit scoort beter dan de catalogus (7 personen) en de rondleiding (8 personen).  6 personen vinden lezingen belangrijk. Duidelijke bijschriften bij de kunstwerken zijn voor 5 deelnemers belangrijk.

Een rustig hoekje om iets te drinken en rustplekken bij de werken kon op de bijval rekenen van telkens 12 personen.

Meer specifiek naar tentoonstellingen van hedendaagse kunst toe, wensen 14 deelnemers 'een persoonlijk woordje van de curator, galeriehouder, kunstenaar'.  De rest scoort niet noemenswaardig. 4 deelnemers opteren om sociale media meer in te schakelen en voor 2 van hen mogen ook meer activiteiten voor volwassenen aangeboden worden (hier is niet op doorgevraagd). 4 personen zijn voor minder activiteiten en uitleg. Niemand wil meer entertainment.

Wat opvalt is dat personen die bijna niet naar een tentoonstelling voor hedendaagse kunst gaan, eigenlijk ook geen opties aanvinken om 'hedendaagse kunst aantrekkelijker te maken' voor hen, terwijl ze toch wel aangeven interesse te hebben. 1 deelnemer verwoordt het als volgt: “ik zou het niet weten, ik denk niet dat ze me warm zouden krijgen voor hedendaagse kunst. Ik vind het wel interessant hé, ik ben leergierig, maar er zijn zoveel andere dingen die mij interesseren.”[14]

Het probleem van de bereikbaarheid werd (toevallig?) enkel aangevinkt door mensen die aangeven maandelijks naar een tentoonstelling voor hedendaagse kunst te gaan.

De 4 deelnemers die aangeven wekelijks een expo met hedendaags werk te bezoeken kiezen unaniem voor de optie 'een persoonlijk woordje van de curator, galeriehouder, kunstenaar'. Verder wenst deze groep niet zoveel extra's (buiten een enkele optie voor minder activiteiten of meer integratie van sociale media).

Rondleidingen scoren iets hoger in de groep die maandelijks een expo bezoekt; catalogi bij de groep die wekelijks op pad is en de optie lezingen is wat verdeeld over deze groepen.

In het hoger aangehaald publieksonderzoek komt naar voren dat “vooral kunstmusea vaak worden bezocht via een parcours of zoektocht zonder gids; 49,1% van de kunstmusea-bezoekers bezocht het museum op deze manier. [...] In kunstmusea kiest nog niet de helft van de bezoekers voor een gewoon individueel bezoek (46,3%). Ook kiezen kunstmuseum-bezoekers iets vaker voor een gegidste rondleiding.”[15]


Omdat mijn tijdschema zeer krap zat, hield ik ook tijdsnotities per deelnemer bij om in geval van nood het afsprakenschema te kunnen bijsturen. Hierdoor blijkt dat de wandeling in de tentoonstelling varieerde tussen de 11 en 30 minuten: 6 deelnemers tussen de 11-15 minuten, 9 rond de 20 minuten, 7 tussen de 25-30 minuten.  De tentoonstelling bestond uit 16 ruimtelijke werken, rustig verdeeld over de benedenverdieping van een oud herenhuis met zijruimte en kleine tuin. De afstand tussen de werken was rustig, niet overdreven groot. Er waren geen titelbordjes of zaalteksten die onderweg gelezen dienden te worden. Er is geen merkbaar tijdsverschil tussen personen die alleen kwamen of per 2.

Hoelang kijk je naar een kunstwerk? Uit recent onderzoek[16] blijkt dat 10 seconden de meest voorkomende tijdspanne is. Dit vind ik een veel interessanter gegeven dan een gemiddelde tijdspanne. Een gemiddelde is enkel een mathematisch getal is en geen kijkervaring. Bij werken waar geen affiniteit mee is zal de tijdspanne korter zijn en bij werken die ‘triggeren’ iets langer.

Op zich lijkt 10 seconden kort.  Maar als toeschouwer neem je zeer rap een totaalbeeld op. In het Westen kijken we over het algemeen zeer snel. Bovendien hangt veel ook af van onder andere de kennis en ervaring die de bezoeker heeft, de motivatie en ingesteldheid waarmee hij naar de tentoonstelling komt, zijn persoonlijke dynamiek, het gezelschap. Ik vermoed dat het feit dat alle deelnemers hier vaak langer dan die 10 seconden naar een werk keken deels te wijten is aan het feit dat ze uitgenodigd waren voor een onderzoek. Ze kenden ook de werkelijke aard van bevraging nog niet. Vermoedelijk dat de opzet hen al (onbewust) aanzette om de tentoonstelling met extra aandacht te bekijken? In elk geval, dit is iets waar we als hedendaags kunstenaar van dromen; dat bezoekers tijd spenderen in de aanwezigheid van de werken.

 

De eerder persoonlijke gegevens die in de enquête aan bod komen, hebben tot doel inzicht te krijgen in het profiel van de gecodeerde deelnemers.  Daarnaast kan het mogelijk helpen om een antwoord of reactie van een deelnemer te duiden. Dus louter ter situering van de hiernavolgende data. Het is zeker niet de bedoeling om er conclusies uit te trekken of de info te gebruiken om te veralgemenen.

Beschouw dit zeker niet als model om jezelf aan te spiegelen.



     2)     De enquête stapsgewijs overlopen

De meest logische manier om de verkregen data te verwerken is om de opbouw van de enquête te volgen. Het ontleden van de ervaring met de kunstwerken bestaat uit 3 parallelle delen: in de basisenquête bevragen we de relatie tot het eerste werk waar de deelnemer op afstapte, in het tweede deel beantwoordt hij dezelfde vragen voor een werk dat hij als ‘onbegrijpelijk’ ervaart en in een derde deel krijgt hij nogmaals dezelfde vragen voor het klassiek gemaakt bronzen beeld.

 

De eerste 5 vragen onderscheiden 3 stappen in het ontmoeten zelf: het betreden van de ruimte en het opmerken van het werk, de ervaring vanop rustige afstand van het werk, het dichterbij komen en bevragen van het werk in kwestie. Dat is een kunstmatige indeling, maar wel efficiënt als leidraad om een vloeiend proces te ontleden en een vergelijk tussen de reacties op de werken te kunnen opstellen.

Het is als lezer wellicht gemakkelijker om de bespreking te volgen als je iets voor ogen hebt.

Neem een ruimtelijk kunstwerk in gedachten. Dat kan een beeld zijn dat je op straat passeert of een 3D werk uit een tentoonstelling die je bezocht. Je kan proberen je in te beelden dat je 1 van de werken uit de tentoonstelling benadert.[17] Probeer dan in gedachten mee te beleven. Visualiseer een omgeving; een tentoonstellingsruimte, een park, een plein. Zie jezelf wandelen en ervaren. Ervaar elke beweging en reactie. Of nog beter zou zijn dat je naar een tentoonstelling of museum trekt waar hedendaagse beeldende kunst te zien is. Neem een blanco uitprint van het enquêteformulier[18] mee en vul dat meteen nadien in. Je zou dit ook 3 keer kunnen doen: bij een beeldend werk dat je aanspreekt, bij eentje dat je als ‘onbegrijpelijk’ ervaart en bij een traditioneel beeld.  Dit zijn suggesties. Het hoeft niet echt om het boek verder te kunnen lezen, maar het is misschien wel fijn om je eigen ervaring te toetsen aan dat van de 22 deelnemers.


In het boek zijn de data per kunstwerk besproken. Hier gaan we de data per vraag bekijken.  Daarbij geef ik telkens aan wat de reacties waren van de deelnemers aan het onderzoek; wat er meerdere keren werd aangegeven, welke opties niet aan bod kwamen. Op die manier kan je het mee ervaren en voor jezelf aftoetsen wat jouw houding of gedachtegang is. Waar interessant link ik de gegevens aan citaten van de deelnemers. Ik heb ervoor gekozen om zoveel mogelijk reacties te citeren. De citaten zijn overgenomen van de geschreven tekst op de enquêtes of getranscribeerd uit de interviews. Maar om het vlot leesbaar te houden zijn dialectische zinswendingen een beetje bijgewerkt en haperingen uit het gesprek weggelaten.

Het is goed om te onthouden dat op alle vragen steeds meerdere opties mochten aangevinkt worden. Indien er de optie 'andere' was, dan konden de deelnemers hier kort zelf iets invullen. Ook zo bij 'leg uit'. In het interview, dat na het invullen van de enquête volgde, overliepen we samen alle antwoorden en kon de deelnemer meer uitleg geven over zijn keuzes, zijn antwoord bijstellen of aanvullen.

Opmerkelijk is dat elke deelnemer zeer open was in zijn antwoorden, de tijd nam om te alle vragen in te vullen en tijdens het gesprek te verduidelijken en te reflecteren.



    3)    Hoe bezochten de deelnemers de tentoonstelling. Enquêtevragen A.1, A.6a-b

Alle 22 deelnemers kwamen op afspraak. In hetzelfde gebouw was op de verdieping een andere tentoonstelling gaande. Daarom probeerde ik om als goede gastvrouw op het afgesproken uur klaar te staan in de inkomhal. Dat is me niet altijd gelukt omdat een eerder interview soms wat langer duurde dan gepland of omdat de deelnemer vroeger was toegekomen. Daardoor zijn sommige deelnemers hun bezoek aan de tentoonstelling in een andere ruimte gestart.

Op die manier kon ik hen welkom heten. Ik gaf hen een plannetje waarop de werken genummerd aangeduid stonden. We overliepen dat kort zodat het duidelijk was over welke ruimtes het ging en waar die ruimtes zich bevonden. Door de info uit de oproep tot deelname hadden ze al een idee van het concept van het onderzoek. Verder deelde ik hen mee dat ze de tentoonstelling moesten bekijken zoals ze normaal doen en dat ze nadien aan de grote tafel in de expo ruimte plaats mochten nemen voor de enquête en het interview en dat ze daarna wat meer achtergrondinfo over het onderzoek zouden krijgen. Daarna keerde ik terug naar de tafel in de expo ruimte.



Iets meer dan de helft gaf aan dat ze eerst gewoon even bleven staan om de opstelling op te nemen.[19] Dat is een moment van acclimatisatie, vanuit je persoonlijke dynamiek en gedachtegang naar een plek met een andere energie, naar een plek waar je je wil openstellen voor iets nieuw en onbekend. De meeste bezoekers voelen dat ook aan als een omschakelen naar een alertere aanwezigheid. Ze wilden dit bezoek zeker niet op automatische of half-automatische piloot ervaren. Een verhoogde oplettendheid is normaal als je in een nieuwe situatie komt. Wellicht is die alertheid hier iets uitgesprokener door het feit dat nadien nog een bevraging volgt.

Een deelnemer omschreef de ervaring van het eerste moment als volgt: “onsamenhangend maar zeker niet negatief bedoeld, dat wekt nieuwsgierigheid. Dat gaat over het geheel dat bij eerste aanblik zo overkomt: veel te zien en dus curieus om alles te zien. Als ik binnenkom check ik alles heel snel en dan begin ik rustig.”


De uitnodiging voor de tentoonstelling én de oproep tot deelname aan het onderzoek onthulden de specifieke insteek: “ontmoet hedendaagse kunst in de benedenruimtes van WARP, zonder naam, zonder verwijzing naar de maker, zonder uitleg. Misschien vind je dat lastig, vermoeiend? Misschien brengt je dat net dichter bij het werk?”  Er werd ook vermeld dat uitleg bij de werken discreet beschikbaar was. Het zou kunnen dat dit de reden is waarom zeer weinig deelnemers aanvinkten dat ze toch meteen naar tekst en info zochten (2 vinkjes).[20] Sommigen gaven verder in de enquête wel aan dat ze tijdens het kijken niet zo’n nood hadden aan info. Dat aspect komt verderop nog aan bod.

 

Na het oriënteren in de ruimte, wat afhankelijk van persoon langer of korter duurde, was de volgende stap het betreden van de tentoonstelling. Daarbij was ik nieuwsgierig om te weten wat hen triggerde: het meest dichtbije werk, het meest opvallende, daar waar al veel mensen staan, uitkijken naar werk van iemand die ze kennen etc. Meer dan de helft geeft aan gewoon op het meest dichtbije werk af te stappen, iets minder dan de helft zegt aangetrokken te zijn door het meest opvallende werk (resp 12 en 8 vinkjes).

Een terechte opmerking was: “wat verwarring bij start: stond eerst bij een werk dat niet bij de expo hoorde, dan welkom geheten bij werk nr. 1, dan naar binnen. Voor mij geldt werk nr. 2 als meest dichtbije werk.” Vermoedelijk speelde dit bij meerdere bezoekers. Doordat parallel een andere expo liep die ook al in de inkom startte en dan verderging op de bovenverdiepingen, ervaarden deelnemers die al binnen waren voor ik ze begroette een lichte verwarring. Daarnaast werd het werk nr. 1 in de inkomhal niet door iedereen als volwaardig deel van de expo gezien. Daar kunnen verschillende redenen toe zijn: het maakt geen deel uit van de binnenruimtes, dichtbij dit werk heette ik de deelnemer welkom en misschien dat sommigen daardoor afgeleid waren en meteen naar de deur stapten. Alhoewel ik aan de hand van het plannetje wel aangaf dat de expo begon waar we stonden. Op zich is dat helemaal niet erg, maar dat maakt dat voor sommigen de expo start in de hall en bij anderen in de eerste binnenruimte. Er zijn ook een paar deelnemers die via een achterdeur de expo binnen kwamen of achteraan begonnen zijn. Deze afwijking is in principe enkel interessant om in het achterhoofd te houden op het moment dat de vragen dieper ingaan op het eerste werk waar de deelnemer op afstapte. Het eerste werk is dus niet altijd nr. 1.

Wegens de Covi-19-maatregelen was er nergens veel volk tegelijk aanwezig in deze tentoonstelling zodat de optie ‘indien je niet alleen was’ verviel.


De meeste deelnemers aan het onderzoek waren alleen gekomen. Familie en vrienden waren zeker welkom, maar omwille van de Covid-19-maatregelen bleven mensen zeer voorzichtig. Bij diegenen die met partner of vriend(in) kwamen, viel op dat ze spontaan elk hun eigen weg gingen. Op één deelnemer na die met een tijdelijke handicap zat en praktische hulp kreeg van de partner (die zelf niet deelnam aan het onderzoek).  Hierbij wil ik 2 waardevolle commentaren citeren waarom duo’s niet noodzakelijk samen bleven tijdens het bekijken van de werken: “dan kan ik me beter concentreren, om te weten wat ik echt denk en voel, anders te oppervlakkig bezig” en: “iedereen heeft een ander tempo om naar kunst te kijken”, “ik loop eerst op eigen tempo, praat daarna met mijn partner over het werk en de kunstenaar.”

Een deelnemer die hier alleen kwam vertelde tijdens het interview dat hij normaal wel samen blijft met zijn gezelschap omdat hij “het leuk vindt om te bespreken. Het hangt ook wat af met wie: een kunstminded iemand of een meer sociaal contact.”[21]

Verderop in de vragenlijst komt dat aspect uitgebreider aan bod.[22] De antwoorden hebben we samengebracht onder Interactie met andere bezoekers.

 

Bovenstaande vragen vind je enkel op het basisformulier terug.

Vanaf vraag 3 wordt ingegaan op de ontmoeting. In de basisenquête gaat het om het eerste werk waar de deelnemer op afstapte. In een tweede vragenlijst worden dezelfde vragen gesteld voor een werk dat hen wat moeilijk lag, waar ze niet direct toegang toe hadden, ongeacht de appreciatie voor het werk. Verder getiteld ‘onbegrijpelijk’ werk. Dan volgt nog een derde vragenlijst met identieke vragen voor een klassiek gemaakt bronzen beeld dat deel uitmaakt van de tentoonstelling. Het is interessant om de info uit deze 3 parallel te bespreken. Daarom bekijken we eerst de reacties op vraag A.6 en komen daarna vragen A.3 en volgende aan bod.


Vraag A.6 zoomt in op de manier waar de deelnemers de tentoonstelling bezochten. Dat aspect is opgesplitst in 3 delen en bevraagt of ze alle werken op eenzelfde manier bekeken, op welke manier ze door de ruimtes wandelden en welke bagage die ze aanspraken tijdens het ontmoeten van de kunstwerken.


 

Vragen A.6a en b gaan over de ervaring in het algemeen.  Indien er specifieke antwoorden werden gegeven, zijn die bij de bespreking van de betreffende werken opgenomen.[23]

In vraag A.6b wordt gepolst naar de manier waarop de tentoonstelling is doorlopen.[24] Vooraf was gezegd dat ze vooral moesten rondwandelen zoals ze normaal in een tentoonstelling doen. De meesten gaven aan gewoon de opeenvolgende ruimtes te doorlopen. “De ruimte is ook zo georganiseerd dat je het logisch volgt.” De nummering van de werken was oplopend, te vertrekken aan de inkomhal. Er waren nauwelijks andere bezoekers (omwille van voornoemde reden) zodat uitwijken om alleen voor een werk te staan niet nodig was.  5 deelnemers wandelden eerder een parcours afgaande op waar hun aandacht op viel. “Kriskras, dan passeer je dingen die je al eens gezien hebt, geen opgelegde volgorde, daar ben ik tegen, ook geheel eens overzien, eens terugkeren.” “Doe ik altijd; dàt valt in uw ogen en dàt ook, en dan alles bekijken.”

Een link tussen de personen die liever kriskras liepen en de mensen die spontaan op een werk afstapten dat hen het meest aansprak (vraag A.1a) was er niet. Ook in de groep die netjes het parcours volgde kwamen beide opties voor, weliswaar met een groter aantal die voor ‘het meest dichtbije werk’ kozen.

Daarop sluit de vraag A.6a aan, namelijk of de deelnemers alle werken van de tentoonstelling op eenzelfde manier benaderd hebben.[25] Meerdere opties konden aangevinkt worden. 20 deelnemers vinkten aan dat het tempo en de intensiteit verschilden van werk tot werk. Dat ging van een bijna gelijke benadering bij 1 persoon tot terugkeren om eerder werk nog een keer te bekijken bij 8 personen. Niemand sloeg werken over. Niemand vond dat 16 werken te veel was om ze allemaal de nodige aandacht te kunnen geven.  Eerder werd al meegegeven hoeveel tijd de deelnemers doorbrachten in de tentoonstelling (6 deelnemers tussen de 11-15 minuten, 9 rond de 20 minuten, 7 tussen de 25-30 minuten).[26]

Dan werd verder ingegaan op de reden waarom de benadering kon variëren. De affiniteit met een bepaald medium was 9 keer doorslaggevend voor de aandacht die het werk kreeg. 13 keer werd aangegeven dat er een werk (of meerdere) was dat ze begripsmatig heel anders benaderden. Dit kon zowel positief als negatief zijn.

Het was in elk geval bij 16 deelnemers duidelijk dat er een emotionele of gevoelsmatige ervaring met werk(en) uit deze expo was die ze zullen onthouden, positief of negatief. 6 deelnemers vinkten deze optie niet aan. 4 van hen lieten ook de optie 'begripsmatig anders benaderen' open.  Als commentaar dat iemand dat hij probeerde alle werken “grosso modo gelijkwaardig te benaderen.” De andere 3 gaven aan dat ofwel dit type werken ofwel hedendaagse kunst in het algemeen niet echt hun ding was. Er was genoeg interesse bij hen om de tentoonstelling te bezoeken, maar tijdens het interview werd wel duidelijk dat de persoonlijke voorkeur uitging naar andere kunstvormen of naar de natuur.

Er was een optie 'andere' voorzien voor het geval de gegeven mogelijkheden niet dekten wat voor de deelnemer belangrijk was. Daar werd slechts 1 reactie genoteerd: “ik ben een kleurenmens; dat element kwam bijna niet voor, dus ik moest via omwegen mijn emoties aanspreken.” Er was inderdaad weinig met kleur gewerkt. Het heeft de deelnemer niet weerhouden om te ervaren, maar het ontbreken van kleur zal zeker invloed hebben op de ervaring. Deze deelnemer gaf op verschillende momenten aan vooral vanuit gevoel te kijken, emotionele bagage aan te spreken.  Over het belang van het emotionele en gevoelsmatige aspect in de beleving wordt in het boek dieper ingegaan, tijdens het bespreken van verschillende stappen in het ontmoeten.

Op de vraag of er werken waren die de ervaring van andere werken beïnvloedden, kwamen enkele interessante reacties. Sommige werken werden door meerdere deelnemers als elkaar versterkend ervaren, soms als storend. Dit komt specifiek aan bod tijdens het bespreken van de respectievelijke werken in het boek.


De verwerking van vraag A.6 c over de invloed van hun 'bagage' op de ervaring, komt later aan bod, onder De bagage.


Na het bevragen hoe de deelnemers de tentoonstelling in het algemeen bezochten en ervaarden, gaat het vanaf hier specifiek over het benaderen van de geselecteerde werken.

 


    4)     Hoe maakten ze een selectie van werken. Enquêtevraag A.10

Zoals in het boek aangehaald gaat het om 15 hedendaagse ruimtelijke werken van 4 verschillende kunstenaars en een figuratief bronzen beeld, gemaakt volgens klassieke normen.

In de enquête wordt gevraagd om in gedachten na te gaan hoe de toenadering tot een eerste werk gebeurde. Stap voor stap. Daarna volgen dezelfde vragen voor een werk dat als ‘onbegrijpelijk’ wordt beschouwd en nogmaals voor het klassiek beeld.

Het was onmogelijk om per deelnemer alle werken van de tentoonstelling uitgebreid te doorlopen. Het eerste werk waar hij op afstapte is vanuit het standpunt van de deelnemer een willekeurig werk. Dat kan hem aantrekken of niet.

Het is ook interessant om te zien wat als eerste werk bekeken werd. Gezien het parcours vrij te bepalen was, hoefde dat niet nr. 1 te zijn. Er zijn 6 verschillende werken die als eerste werk opgegeven werden.



Bij vraag A.10[27] werd de deelnemers gevraagd een werk op te geven dat voor hen als onbegrijpelijk werd ervaren.12 verschillende werken kwamen op die manier in het onderzoek terecht. Door de stappen in de benadering van het eerste werk te herhalen voor dit tweede werk en de resultaten naast die van het eerste werk te leggen, probeer ik iets meer klaarheid te krijgen in de aspecten die de toenadering belemmeren of tegenwerken. Bij een eerste werk kan er toenadering tot stand komen of niet en tot een bepaald punt evolueren, bij een ‘onbegrijpelijk’ werk stokt het contact sowieso op een bepaald punt.

In vraag A.10 benoemden ze ook een werk waar ze een positieve ervaring mee hadden. Daar vond de deelnemer een toegang tot het werk. Tijdens het interview ging ik kort in op hun keuze omdat het interessant is om te polsen waarom het werk die positieve ervaring gaf. Uit de bespreking van eerste werken (basisenquête) die als positief werden ervaren, kwam vrij snel een patroon naar boven. Om die reden heb ik het interview bij dit aspect van vraag 10 niet verder uitgediept.

Het klassiek werk was het buitenbeentje in de tentoonstelling. Door dezelfde vragen ook bij dit werk te stellen wil ik nagaan of een klassiek gemaakt figuratief bronzen beeld toegankelijker is dan hedendaagse beeldende kunst. Iets wat toch wel een gangbare opvatting is. En wat dan onder het begrip ‘toegankelijk’ wordt verstaan.


Het gaat om veel data. Er is geen voor de hand liggende manier om deze zo te structureren dat alle info direct vergelijkbaar is en er logische verbanden kunnen gelegd worden.

Ik heb ervoor gekozen om in deze benadering de opeenvolgende stapjes bij de 3 geselecteerde werken parallel te overlopen. Hier staat niet de deelnemer als persoon centraal, noch het werk an sich, maar de communicatie in al zijn aspecten. Commentaar van de deelnemers en extra info is in de bespreking van de betreffende fase van die communicatie verwerkt.

Deze benadering is aanvullend op de bespreking van de data per kunstwerk.

 

 

    5)     Een eerste stap. Enquêtevraag A.2

Er heeft al een eerste oriëntatie in de ruimte plaatsgevonden (vraag A.1 van de basisenquête). De deelnemers proberen zich vanaf dan te herinneren wat hun gedrag, hun gedachten, gevoelens en emoties waren. Zo gedetailleerd mogelijk. Dat dit geen objectieve waarneming zal opleveren is helemaal niet erg. Integendeel, het gaat om de imprint van de subjectieve beleving van de persoon in kwestie. Dat is toch wat telt: hoe de ervaring bij het individu is blijven hangen. Dit is volgens mij de enige manier om inzicht te krijgen in het proces van de communicatie.

De betiteling of omschrijving die ze voor het betreffende werk verzonnen kadert ook in die optiek.[28] Sommigen beperkten zich tot het nummer dat het werk in de opstelling kreeg, sommigen hielden het op een neutrale titel, anderen omschreven het eerder gevoelsmatig. In het boek citeren we per werk deze benamingen.




In vraag A.2a[29] geeft de deelnemer aan of hij eerst 'op een kleine afstand blijft staan en het werk opneemt' of 'er meteen op af stapt (traag of snel)'.  Het ‘op kleine afstand blijven staan’ is natuurlijk relatief. Maar op zich maakt dat niet uit, het gaat om de gevoelsmatige afstand die op dat moment spontaan wordt ingenomen.

Gezien er 22 deelnemers waren en ze allen 3 werken bespraken, gaat het in de bespreking om 66 reacties.

Dan valt op dat er in 49 gevallen een kleine afstand aangehouden wordt. 16 keer wordt er meteen op een werk afgestapt van zodra ze in de ruimte staan en het werk in het oog hebben. Het 'meteen erop afstappen' werd bij verschillende deelnemers aangepast in 'er traag op afstappen'. Sommigen kruisten beide opties aan. Tijdens het interview werd duidelijk waarom: “dat gaat allemaal in 1 beweging ;).”

De optie 'van koers veranderen' werd op dit moment eigenlijk enkel aangevinkt bij 5 deelnemers die het bronzen werk reeds kenden omdat het werk permanent bij WARP[30] opgesteld staat.

Daarnaast gaf 1 persoon aan dat er voor hem van naderen geen sprake was bij het ‘onbegrijpelijk’ werk: “negeren, even kwaad naar gekeken.” Dit zijn interessante antwoorden. Die zullen in de hiernavolgende stappen dan ook verder opgevolgd worden en komen ook bij de bespreking van de betreffende werken aan bod.

Alhoewel de deelnemers wisten dat er geen info beschikbaar was, bleek dat er op dat moment toch 6 keer naar het titelbordje werd gezocht.  Het betrof wel 4 keer het eerste werk dat ze benaderden. Die spontane reflex viel na een tijdje weg, dan zocht niemand nog naar externe info.

 

Daarop volgt logischerwijze de vraag of ze zich op dat moment bewust waren van hun spontane emotie, gevoel ten opzichte van dat werk.[31]

Bij het eerste werk waar de deelnemers op afstapten kon de ervaring variëren tussen positief, moeilijk begrijpbaar, neutraal tot negatief. Dit was immers geen werk dat ze zelf uitkozen om te bespreken. Hier gaven 14 van de 22 deelnemers aan dat ze zich bewust waren van een emotie, gevoel ten opzichte van dat werk. Bij het werk dat ze weerhielden als ‘onbegrijpbaar’ daalde dat tot 12 personen van de 22. Bij het klassiek beeld steeg het naar 17 personen. Dit lijken op zich zeer logische antwoorden. Bij een werk dat je metee wel of niet aantrekt zal je je gemakkelijk bewust zijn van een emotie of gevoel. Bij een werk dat je niet direct aanspreekt heb je snel het idee dat je gevoel niet aan bod komt maar het rationele actief is. Een eerste reactie, hoe kort die ook is, komt spontaan uit je ervaringswereld. Het gevoelsmatige staat daarmee in verbinding.


Bij het eerste werk noteerden enkelen dat ze nog maar net binnen waren; de ‘acclimatisatie’ was nog bezig. Ze waren zich daardoor nog niet bewust van hun relatie tot het werk op het moment dat ze van plan waren er op af te stappen. “Dat was het eerste werk, je bent nog niet geacclimatiseerd, dus ging nog ‘n keer terug kijken.”

Een kleine kanttekening mag hier niet ontbreken: niet iedereen kan zijn ervaring even duidelijk benoemen. Een deelnemer schreef bij deze vraag: “Ik was me niet bewust van gevoelens. Zeker positief omdat het zo licht was. Ik word er niet direct vrolijk van, dat zou ik niet zeggen, maar wel positief.”


Bij de meesten die zich bewust waren van hun emotie, gevoel was er een vermenging van gevoelsmatige en intellectuele benadering. Het emotionele kwam in de meeste gevallen toch iets eerder dan het rationele. Opvallend in de commentaren was het terugkeren van 2 woorden: herkenning en ‘aha-erlebnis’. Deze deelnemers konden het kunstwerk al vanop afstand linken aan iets dat op het eerste zicht resoneerde met hen en hen triggerde.


Bij het werk dat elke deelnemer vrij koos als ‘onbegrijpelijk’ primeerde de ratio. De 12 personen die zich bewust waren van hun emotie, gevoel verwoorden dat ook duidelijk.

Waar bij het eerste werk vooral begrippen voorkwamen als nieuwsgierigheid, verwondering, aangetrokken worden, krijgen we hier citaten als: “nadenkend, proberen te begrijpen”, “verbaasd (in negatieve zin); maakt me een beetje ontsteld: 'is het dat maar', begrijp het niet”, “verwarring, geen emo, wel zoeken naar betekenis” en “het raakte me niet. Als je geen affiniteit hebt, krijg je het [gevoel] ook niet benoemd.”


Bij het klassiek werk is het aantal deelnemers dat zich bewust was van zijn ervaring zeer hoog. 17 van de 22. Initieel primeerde bij de meesten gevoel, emotie. Dat kon zowel de uitstraling van het figuratieve beeld betreffen als de artistieke kwaliteiten. Bij het benoemen van de ervaring ging het in veel gevallen over het ‘herkenbare’. Voor velen ging dat gepaard met enthousiasme en nieuwsgierigheid, verwondering. Sommigen ervaarden het empathisch. 1 persoon bleef daarbij vrij neutraal: “Een gevoel niet direct, geïnteresseerd: daar staat een levende mens.”

Een kleine kanttekening hierbij is dat een 6-tal deelnemers het werk reeds kenden omdat het altijd aanwezig is bij WARP en sommigen zelfs de afgebeelde man gekend hebben. Interessant om te kijken of dat invloed heeft op de manier waarop ze nu hun ontmoeting beleefden. Per vraag krijgt dat aparte aandacht. In het boek wordt dat bij de bespreking van het beeld (Werk nr. 14) verder uitgediept.

 

Wat in het algemeen opvalt bij de antwoorden op vraag A.2b is dat er een link lijkt te bestaan tussen het herkennen, de ‘aha-erlebnis’, een nieuwsgierigheid en het enthousiasme in de bewoording van de eerste stap in het ontmoeten van het kunstwerk, of die nu emotioneel is dan wel rationeel.


Tijdens het invullen van de enquête lag er een lijst op tafel met een gamma aan gevoelens en emoties. Die konden de deelnemers vrij bekijken en als leidraad nemen in het reflecteren over de eigen ervaring. We zijn ons niet altijd bewust van wat we voelen. Het benoemen van wat je exact ervaart is dan ook niet evident.

Emoties zijn vaak groter en heftiger zijn dan gevoelens. Ze worden van buitenaf opgewekt, als een eerste reactie en houding tegenover de werkelijkheid. Onze overtuiging bepaalt onze emotie en ons idee over de situatie. Gevoelens zijn stiller en zitten dieper, ze zijn doorgaans rustig van aard en ook stabieler. Je ervaart ze als een deel van jezelf. Het is eerder een langetermijnhouding tegenover de werkelijkheid. Daarnaast heb je de onvermijdelijke alomtegenwoordige gedachten die nauw verbonden zijn met je stemming en gevoel. Ze zijn verweven met wat je je eigen hebt gemaakt, met je ervaringswereld.

Het is vaak moeilijk een scheiding te maken tussen een ervaring waarbij emoties, gevoelens primeren en gedachten oppoppen en een intellectuele benadering.  Een gevoelsmatige, emotionele benadering vertrekt vanuit een persoonlijk aanvoelen. Een intellectuele benadering laat het verstand primeren, wil vooral begrijpen en een ‘gedacht’ vormen van iets en wordt “veelal geassocieerd met een zekere mate van afstandelijkheid, kalmte en beheersbaarheid.”[32] Een gevoelsmatige dan wel intellectuele benadering hangt af van de persoonlijke ingesteldheid en van de situatie. Die benadering voedt de wijze waarop er gecommuniceerd zal worden.

Tijdens het interview werd telkens even ingegaan op de vraag of ze het over een emotionele, gevoelsmatige of een intellectuele benadering hadden. Niet het exact benoemen is daarin belangrijk, maar wel de manier waarop een toenadering opstart en de mate waarin deelnemers zich daarvan bewust zijn.

 


    6)     Nader kennismaken. Enquêtevraag A.3

Een logische stap na het scannen vanop een rustige afstand, is het nader onderzoeken van het kunstwerk. Even recapituleren: de deelnemers merkten een werk op waar ze naartoe onderweg zijn. Ze staan op dit moment richting het werk georiënteerd, maar zijn het nog niet genaderd. Nu wordt er bevraagd wat er dan gebeurt: nadert de bezoeker het werk of niet, hoe snel of traag doet hij dat, wat gebeurt er ondertussen met de communicatie?[33]

Zoals eerder al aangehaald is het onderscheid in de verschillende stappen fictief. Omdat de deelnemers de enquête pas na het bezoek aan de tentoonstelling invulden, zal niet iedereen zich die stappen op eenzelfde manier herinneren. Bovendien is ook niet gevraagd om de antwoorden te herlezen op consistentie. Zo zagen we bij enkele deelnemers dat ze in de eerdere fase die onder A.2 behandeld werd, al het weggaan aanvinkten terwijl ze in deze fase aangeven eerst dichterbij te komen en dan weg te gaan. Verderop in de enquête werd gevraagd om per werk de verschillende stappen in het benaderen over een tijdslijn te verdelen.[34] Op die manier geven de deelnemers een inschatting van hun tijdservaring en kadert dat ook de antwoorden op de verschillende stappen. Indien onlogisch ogende combinaties aangevinkt waren, bespraken we dat ook tijdens het interview en werd de input door hen desnoods bijgesteld.



De eerste vraag is of de deelnemer nog even op afstand blijft staan om het werk in z’n geheel in beschouwing te nemen of dat hij nu dichterbij komt. En ook hoe de beleving op dat moment gebeurt: via emotie, gevoel of via het begrijpen. Er is natuurlijk ook de mogelijkheid dat de deelnemer na de scanning op afstand (tijdens de eerdere stap dus) beslist om niet dichter naar het werk te gaan. Hier konden meerdere opties aangevinkt worden.

Waar de deelnemers bij het eerste werk dat ze benaderden 8 keer aanvinkten nog op afstand te blijven staan en 18 keer dat ze dichterbij kwamen, was dat voor het werk dat ze als ‘onbegrijpelijk’ selecteerden net omgekeerd (resp 16 en 10 vinkjes). Voor een aantal deelnemers gold beide opties omdat zij die aaneensluitend ervaarden. Voor het klassiek beeld was de verhouding gelijkwaardig (resp 6 en 8 vinkjes) en werd de verglijding van afstand behouden in naderen duidelijk minder gemaakt. 4 van de 6 deelnemers die het werk reeds kenden vulden deze optie niet in. Uit het interview werd duidelijk dat zij in verhouding tot de andere werken versneld naar het beeld keken en zij deze fase niet afzonderlijk onderscheidden.


Bekeken vanuit de verhouding rationeel versus emotioneel, gevoelsmatig benaderen, geeft dat volgende verhouding. Het willen begrijpen werdop dat moment iets vaker aangevinkt dan het emotioneel, gevoelsmatig benaderen bij het eerste werk (resp 21 en 13 vinkjes) en bij het klassiek beeld (resp 15 en 10 vinkjes). Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk lag de verhouding omgekeerd (resp 16 en 19 vinkjes).

 

Niemand gaf aan dat hij toen al door had wat het werk wilde vertellen.  Met andere woorden die ‘aha-erlebnis‘, de herkenning waar sommigen over spraken als ze het werk in het vizier hadden, leidde op dit moment nog niet tot het gevoel dat ze het werk al konden duiden.

Het dichterbij komen houdt ook in dat je het werk vanuit een ander perspectief kan bekijken. Een deelnemer vertelde: “ik ben er helemaal rondgelopen, maar beetje op afstand, het is werk dat je in z’n geheel moet bekijken, het is niet van dien aard dat je details moet zien.” (De deelnemer in kwestie is het werk in een volgende stap wel nader gaan bekijken.)

Los van de toenadering tot het werk op zich speelt de ervaring van de ruimte ook een belangrijke rol.  Voor een deelnemer was de afstand waarop hij bleef staan wat onwennig dicht “omdat je vlak ernaast binnen komt. Het is een groot werk, dus op een andere plek was ik misschien niet meteen zo dicht gegaan.” Een andere deelnemer maakte bij het werk op dat moment “een verbinding met de ruimte: die verlichting in combinatie met het werk vond ik interessant. Ik trok een foto van het kunstwerk in verbinding met de verlichting in die ruimte.”


De zoektocht naar info kwam nu maar 2 keer voor, telkens bij het ‘onbegrijpelijk’ werk. Een persoon gaf aan dat er toevallig enkele mensen bij het werk stonden te praten: “ik hoorde andere mensen babbelen, maar het ging niet over dat werk ;) Maar dat doe ik in het algemeen wel. Kunstenaars gaan vaak naar eigen tentoonstelling met vrienden, zo heb ik al van alles gehoord.” Sommige deelnemers zochten wel naar werk om te vergelijken. Dat was het sterkst bij het eerste werk (4 vinkjes). Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk en het klassiek beeld was er maar 1 persoon die op zoek ging.


5 personen vinkten geen van deze opties aan; ze noteerden dat ze snel terug weggingen. Bij 1 persoon was het omdat de werken voor hem persoonlijk niet zo boeiend waren. De 4 anderen haakten sneller af bij het bronzen beeld omdat het hen al bekend was.

Een aantal keren werd deze optie ook aangevinkt in combinatie en als vervolg op het nader beschouwen. Dat kwam 3 keer voor bij het eerste werk, 9 keer bij het ‘onbegrijpelijk’ werk en 5 keer bij het klassiek beeld. Daarmee gaven de deelnemers te kennen dat voor hen de benadering van dat werk sneller afgerond was in vergelijk met ander werk. Vanuit hun optiek dan toch.  Voor de ene was dat “weggegaan want beetje geïrriteerd, omdat ik enerzijds de belijning kon appreciëren maar het totaal niet begreep.” Een ander noteerde: “boek heb ik gelezen”, met andere woorden “ik heb ervaren wat er voor mij ter ervaren was op dat moment.” Die persoon is zich ervan bewust dat hij een snelle manier van leven heeft en ervaarde daardoor ook de hele tentoonstelling vanuit een snelle dynamiek. Daarin zat geen waardeoordeel vervat.

In elk geval betekende ‘snel weggaan’ niet dat het werk niet bekeken werd. In de meeste gevallen werd er wel toenadering gezocht, was de intentie er. Indien dat echt niet zo was, werd in de enquête doorverwezen naar A.7. Dit komt verder aan bod onder Waarom haakten deelnemers af?


Daarna komt de vraag over de toegang tot het werk. De deelnemers die het werk niet verder benaderden konden dit overslaan. Dit is een poging om de vinger te leggen op het aspect dat het sterkst aansprak in het zoeken naar toenadering tot het werk.

Toegang via een vormelijk element werd bij de 3 besproken werken (het eerste werk, het ‘onbegrijpelijk’ werk, het bronzen beeld) het meest aangevinkt (resp 13, 13 en 12 keren). De optie ‘via het meest opvallende element’ scoorde bij de 3 besproken werken zeer laag (resp 6, 4 en 4 vinkjes). De kennismaking via iets herkenbaar zat daar tussenin (resp 6, 8, 9 vinkjes).

Dat je toegang zoekt tot een beeld of ruimtelijk werk via het vormelijk aspect is logisch. Als er op dat moment geen specifiek element uit het werk in het oog springt zal de optie ‘meest opvallende’ inderdaad de minst voor de hand liggende insteek zijn. Dat het herkenbare iets hoger scoort in een figuratief beeld dan bij de andere (non-figuratieve) werken is vrij evident. De verschillen tussen de 3 groepen werken zijn niet merkwaardig, met andere woorden, volgens de deelnemers start het nader kennismaken met het werk, of het nu een willekeurig hedendaags beeldend werk is, eentje dat hem triggert, waar hij geen affiniteit mee voelt of dat hem zelfs eerder afstoot en een klassiek beeld, op een gelijkaardige wijze. Dat duidt er op dat er op dat moment een mogelijkheid tot connectie aanwezig was tussen toeschouwer en het hedendaags beeldend kunstwerk en op dat moment parallel loopt aan het benaderen van een klassiek beeld. Het vervolg van de enquête maakt duidelijk of die connectie verder groeide tot iets wat door de deelnemers als een diepere kennismaking wordt ervaren of niet.

Soms werden meerdere opties aangeduid (wat zeker toegestaan was).

Voor enkele deelnemers was dit een vraag die ze niet konden beantwoorden omdat het “onbewust” gebeurde (1 keer) of omdat er bij het ‘onbegrijpelijk’ werk “geen verdere toegang” tot stand kwam (2 keer).



    7)    De ervaring. Enquêtevraag A.4 en A.5

Hoe werd die nadere kennismaking ervaren? Hadden de deelnemers het idee dat ze stilaan begrepen wat het werk hen wilde vertellen of hadden ze emotioneel, gevoelsmatig een connectie en konden ze op die manier al wat aanvoelen waarover het gaat?[35]



Bij het eerste werk, dat arbitrair geselecteerd was, bleek de nadere kennismaking overwegend gevoelsmatig, emotioneel:10 vinkjes versus 6 bij begripsmatig. Die verhouding werd extremer bij het klassiek beeld; daar werd het 17 voor gevoelsmatige, emotionele benadering versus 3 bij begripsmatige. 4 deelnemers gaven hier ook aan dat ze volledig ‘begrepen’ wat het werk wilde vertellen. Niemand meldde bij dit klassiek beeld dat het hem ‘niet lukte om meer toegang te krijgen tot het werk’.

De ervaring van het ‘onbegrijpelijk’ werk scoorde laag op beide opties. Zowel begripsmatige connectie als gevoelsmatig, emotioneel aanvoelen waarover het werk gaat kregen slechts 4 vinkjes. Meer toegang krijgen tot het werk werd hier als zeer lastig ervaren (15 vinkjes). Dat was ook niet altijd evident voor het eerste werk (5 vinkjes). Maar terwijl het commentaar bij het eerste werk een toon had van “de ervaring is niet af, maar dat is deel van de fascinatie, het boek ligt open” of “het is oké, ik heb het gezien”, werd dat voor het ‘onbegrijpelijk’ werk eerder: “het werk kon me weinig raken of ontroeren, daardoor bleef ik er minder lang bij stilstaan. Omdat ik geen aansluiting vond, vormelijk of intellectueel (ontbreken van info), kon ik niet direct toegang krijgen en ben ik sneller doorgegaan.”

Zowel bij het eerste werk als het ‘onbegrijpelijk’ werk gaf niemand aan volledig door te hebben waarover het gaat. Afgaande op deze respons zou je kunnen besluiten dat de gangbare mening klopt: hedendaagse beeldende kunst is moeilijk toegankelijk en een klassiek gemaakt figuratief beeld kan je begrijpen. Veel hangt af van de invulling van de begrippen ‘toegang krijgen tot’ en ‘begrijpen’ Het hangt ook samen met de waarde die de persoon in kwestie aan die begrippen geeft; of die binnen die context positief, neutraal dan wel neagtief zijn voor hem. Op dat aspect ga ik in het boek dieper in.

 

Dan is de volgende logische vraag of de deelnemers op dat moment een ‘mening’ in gedachten hadden.[36] Gedachten zijn permanent aanwezig zijn. In het boeddhisme wordt dat de ‘monkey mind’ genoemd, het permanent gebabbel in je hoofd. In een spontane ervaring lopen die gedachten relatief onbewust mee. Ze zijn deel van een eerste ervaren vanuit gevoel, emotie. Onze westerse levenshouding is sterk intellectueel georiënteerd. Indien we ons niet bewust ‘mindful’ gedragen, gaat onze ratio zich al snel bemoeien met die ervaringen en gedachten. Op dat moment vormen zich ‘oordelen’ over alles wat we zien, horen, doen.

Het woord ‘mening’ werd hier bewust tussen haakjes geplaatst en verduidelijkt tijdens het invullen van de enquête. Een mening vormen is niet synoniem met een waardeoordeel uitspreken. Het is het onder woorden brengen wat er op dat moment in je boven komt als je naar het werk kijktIk wil hier graag te weten komen wat de deelnemers ervaren bij het betreffende werk: wat het hen bij een eerste contact vertelt of wat het volgens hen voorstelt, waar het volgens hen om gaat, wat ze spontaan voelen en denken. Een subjectieve opvatting dus, die nog niet beredeneerd is. Dat geeft al een aanduiding waar ze op vastlopen of waar ze bedenkingen bij hebben.


Bij het beantwoorden van deze vraag moest ik vaak verduidelijken dat het niet gaat om te bevatten wat de kunstenaar wil vertellen, maar om wat het kunstwerk bij hen triggert, wat het hen vertelt.

Op zich was dit een simpele ja/neen vraag. De meeste deelnemers wilden echter graag hun antwoord verduidelijken.

Voor het bronzen beeld gaven 17 deelnemers aan dat ze zich op dat moment al een ‘mening’ gevormd hadden, bij het ‘onbegrijpelijk’ werk gold dat voor 15 deelnemers. Bij het eerste werk was het aantal wel en niet bijna gelijk (resp 10 en 12 vinkjes).

Voor de ene was het antwoord op deze vraag eerder een “ik vind het ook niet nodig om alles te begrijpen. Een gevoel kan soms voldoende zijn voor mij. Als gevoel ontbreekt, dan wil je wel meer begrijpen en zoek je wel meer houvast.” Het andere uiterste was “ja, maar interesseerde me niet. Op een bepaald moment irriteert het je, zelfs in die mate dat je denkt 'die durft nogal om mij daarmee te ambeteren'.“


Vaak hebben we ons al een ‘mening’ gevormd terwijl we ons er nog niet van bewust zijn. Het is een inzicht dat aansluit op onze gevoels- en gedachtewereld. Als je dat te snel voor waar aanneemt, met andere woorden als je geen afstand neemt om je perceptie te toetsen, en je denken gaat ermee aan de slag, dan kom je op het terrein van oordelen terecht. En zodra je een oordeel velt, al is het maar in gedachten, begint er een ander soort van communicatie; conflict communicatie. Het zal de ene visie boven de ander stellen. Dat sluit openheid uit.[37] In die zin was een verklaring van de term ‘mening’ tijdens het invullen van de enquête wel belangrijk. Tijdens het interview werd daar ook telkens de nodige aandacht aan gegeven. Alhoewel sommige deelnemers in hun uitleg toch verder gingen dan het verwoorden van wat het werk hen deed, zegden ze toch allemaal zeker niet te ‘oordelen’ over het werk of de kunstenaar.



De verschillende stappen in het benaderen zijn nu onderzocht: van het moment dat de deelnemer zich in de ruimte bevindt met het werk, over de eerste toenadering, het ervaren vanop een veilige afstand tot het naderbij komen. Er is gepolst hoe het werk werd ervaren en of ze zich daarbij al een ‘mening’ gevormd hadden. Wat deden de deelnemers dan?[38]

In vraag 5 zitten de verschillende apecten die gelinkt zijn aan het afronden van die ontmoeting: wat ze na die kennismaking deden, hoe ze terugkeken op de verglijding tussen emotioneel, gevoelsmatig en begripsmatig benaderen en hoe ze reflecteerden op het ‘begrijpen’ van het werk. De tijdslijn is een visuele indeling van de tijdspanne die in de voorgaande vragen aan bod kwam. 



Hier werden vaak meerdere opties aangevinkt.

Het belangrijkste bij de 3 werken was ‘weer wat afstand nemen om het geheel rustig op te nemen’. Dat kwam het meest voor bij het bronzen beeld (14 vinkjes). Parallel daarmee was ook de optie ‘terugkoppelen aan persoonlijke ervaringen etc.’ hier vaak aangevinkt (8 keer).

Bij het bronzen werk werd in verhouding tot de andere besproken werken niet vaak (4 keer) geprobeerd of alle elementen in de ervaring pasten. Op zich wel logisch vermits het om een weergave van een figuur ging en er in het beeld geen opvallend vreemde elementen zaten. Dit in tegenstelling tot de hedendaagse werken waarbij materialen tot een beeldvorm werden verwerkt die voordien niet bestond.

Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk werd iets vaker terug wat afstand genomen dan bij het eerste werk (resp 10 en 8 vinkjes). Bij allebei werd gekeken of alle elementen binnen de ervaring pasten (resp 8 en 7 vinkjes). Maar er werd opvallend minder teruggekoppeld naar eerdere ervaringen bij het ‘onbegrijpelijk’ werk dan bij het eerste werk (resp 4 en 8 vinkjes). Het ‘onbegrijpelijk’ werk werd dan ook vaker gelaten voor wat het was; meerdere deelnemers gaven het op om inzicht te krijgen en wandelden verder (11 vinkjes versus 6 bij eerste werk en 5 bij het bronzen beeld).

Een commentaar bij het eerste werk omschrijft het beëindigen van de ontmoeting mooi. Dit is “een afronding: werk opgenomen, gezien, een gevoel over gekregen en dan gewoon verder gewandeld. Gezien er geen extra info beschikbaar is, kan ik niet langer nog meer investeren door te kijken, op te nemen en te begrijpen. Ik heb wat er in mijn hoofd zit en er komt niets bij.  Door er langer naar te kijken gaat het ook niet veranderen.”

Er was ook een optie ‘andere’ bij deze vraag, voor het geval het antwoord afweek van de gegeven opties. Daar schreef een deelnemer eerlijk “ik ben eraan geweest!” Voor hem was het spontaan willen voelen een belangrijk aspect van de ervaring. Sommige materialen en de verwerking ervan nodigden echt uit. Dan is de verleiding groot. Los van de discussie of het werk daar onder lijdt, of het al dan niet moet worden toegestaan, is het toch een normale menselijke reactie om te willen aanraken.


Door mijn voormalig werk in de educatieve sector weet ik dat het eerste moment, zeg maar het intuïtieve moment, vooral op een buikgevoel gebaseerd is. Dan spreek je spontaan je eerdere ervaringen aan. Initieel reageer je gevoelsmatig. Daarna schakel je het begripsmatige in, het verlangen om te willen begrijpen. Maar dit is voor elke persoon anders, afhankelijk van zijn aard, van de persoonlijke omstandigheden op dat moment, de persoonlijke ervaringen in het dagelijks leven en meer specifiek met hedendaagse kunst.

In die zin is het natuurlijk interessant om te weten hoe het bij de deelnemers verliep. Omdat zij een ervaring beschrijven die iets eerder plaats vond, is het best mogelijk dat wat is blijven hangen niet volledig strookt met wat ze werkelijk ervaarden. Het kan ondertussen nuances verloren hebben, gekleurd zijn door volgende ervaringen, wat minder of meer intensiteit gekregen hebben etc. Dat is in dit onderzoek helemaal niet erg, het gaat hier immers om die subjectieve beleving van hun ervaring.


In vraag A.5b proberen we te achterhalen hoe de deelnemers zich het verloop herinneren.

Deze opdeling gaat over de evolutie binnen de totale ervaring, vanaf moment dat het kunstwerk in het vizier kwam tot en met het nader onderzoeken.

Tijdens het eerste moment speelt het intuïtieve een belangrijke rol, bewust of onbewust. De ervaringswereld van de toeschouwer is hierin bepalend. Die wordt gevormd door aard, opvoeding, cultuur, ontwikkeling en ervaringen. Die ‘humuslaag’ bevat en draagt de gevoelens, opvattingen, overtuigingen, waarden. Op dit niveau vormt de deelnemer zich een spontane ‘mening’.

Vanaf het moment dat het intellect bewust op de voorgrond treedt, krijg je een wisselwerking op een ander niveau. Vanaf dat moment wordt het afstandelijker, begint de vorming van een ‘oordeel’. In dat aspect is het onderzoek niet geïnteresseerd.


De verhouding emotioneel, gevoelsmatig versus begripsmatig benaderen is sterk verschillend tussen de 3 werken. De overgang is niet altijd duidelijk; die gebeurt natuurlijk ook niet altijd even bewust. En omdat het een subjectieve weergave van een ervaring is, kan dat ondertussen ingekleurd zijn. Er is wel een specifieke trend merkbaar.

We bekijken de gegevens eerst in relatie tot de 3 besproken werken (eerste werk, ‘onbegrijpelijk’ werk, klassiek beeld). Bij het eerste werk blijven 7 personen gedurende de hele ontmoeting sterk gevoelsmatig. 8 personen gingen over van gevoelsmatige naar begripsmatige benadering. 4 personen benaderden het werk gedurende de hele kennismaking hoofdzakelijk begripsmatig. En 2 personen vertrokken vanuit een intellectuele benadering en schakelden nadien op gevoel over. Voor 1 persoon waren beide facetten de hele tijd tegelijk actief betrokken.

Het ‘onbegrijpelijk’ werk werd door 7 personen gedurende de hele ontmoeting begripsmatig benaderd. 3 gingen over van begripsmatig naar gevoel. Voor 1 persoon stopte de ontmoeting al na een begripsmatige eerste moment. 1 persoon gaf aan dat hij de hele ontmoeting gevoelsmatig betrokken was. 8 personen gingen van een initiële gevoelsmatige benadering over naar begripsmatige. 2 personen vertrokken van een gevoelsmatige en begripsmatige benadering en lieten het gevoelsmatige los in de tweede fase.

In grote lijnen is dus een omgekeerde houding op te merken tussen het eerste werk en het werk dat ze als ‘onbegrijpelijk’ kozen.

Bij het figuratieve bronzen beeld bleven 10 mensen gedurende de hele ontmoeting in hun gevoel, 7 stapten over van gevoel naar begrip. Slechts 2 personen gaven aan dat ze het louter begripsmatig ervaarden en 1 stapte van begripsmatig over naar gevoelsmatig. Hier vinkten 2 personen alle vier de opties aan.



Op deze manier heb je een beeld van de houding van de 22 deelnemers tegenover de 3 werken.


Dezelfde gegevens bekeken per fase geeft eerder weer hoe de verhouding gevoelsmatig, emotioneel versus begripsmatig per werk verloopt. Sommige deelnemers hadden het gevoel dat beide opties elkaar zeer snel opvolgden, zij vinkten dat dan ook zo aan.




Terwijl bij het eerste werk de initiële fase zeer sterk gevoelsmatig, emotioneel is (16 vinkjes versus 7 voor begrijpen), overweegt bij het nader kennismaken het willen begrijpen (13 vinkjes versus 10 voor emotioneel, gevoelsmatig).  Bij het ‘onbegrijpelijk’ werk is de emotionele, gevoelsmatige en begripsmatige benadering even sterk aanwezig in eerste fase (telkens 12 vinkjes), maar wordt het in tweede fase wel uitgesproken begripsmatig, meer nog dan bij het eerste werk (18 vinkjes versus 5 op gevoelsmatig, emotioneel). Bij het bronzen beeld zien we tijdens de eerste fase eenzelfde verhouding als bij het eerste werk, met iets meer vinkjes bij het emotioneel, gevoelsmatige (19 versus 5 bij begripsmatig). In tweede instantie zien we een omgekeerd beeld; daar blijft de gevoelsmatige, emotionele benadering belangrijk en gelijklopend met het begripsmatige (13 vinkjes versus 11 bij begripsmatig). 


De uitleg bij deze vraag gaan eigenlijk allemaal in dezelfde richting. Elke deelnemer verwoordt op zijn manier hoe en waarom die omschakeling gebeurt. Ik zet hier enkele commentaren naast elkaar.

“Omdat het rationele tekort schoot wegens geen bordjes, moest ik denken 'wat vind ik hier nu zelf van'. Lang over nagedacht: eerste aantrekking was niet intellectueel, dan probeerde ik het op een intellectuele manier te kaderen, maar dat lukte niet, en dan ging ik wel terug naar het gevoelsmatige.” “Ik probeer iets te vinden, een aanknopingspunt om het te begrijpen. Het gevoelsmatige was er niet, dus dan schakel ik even over op het intellectuele.” “Ik hoef een kunstwerk niet tot in de diepte te begrijpen om er een gevoel voor te hebben of het mooi te vinden. Het intellect is veel intenser bij werken die ik niet leuk vind of onbegrijpelijker zijn en ik op zoek moet gaan. Bij andere heb ik meer een basistoegang, gevoelsmatig, dan hoef ik niet veel achtergrond, maar kan ik associëren met andere dingen en gevoelens, ik kan erover beginnen praten en beschrijven.”

“Doordat ik het niet 'snap' komen er weinig emoties boven. Bij dit werk klopt het wel dat je met je verstand kijkt en denkt 'wat is dat', je snapt niet wat je ziet. Dan denk je even na en voelt dit en dat wel, maar uiteindelijk ga je het verder rationeel bekijken want je snapt het niet. Logisch, als je geen connectie vindt, dan moet je overgaan op het andere.” “Door het eerste gevoel van genieten was de prikkel om te begrijpen groter.”

Het is natuurlijk zo dat iedereen op een eigen manier in de wereld staat en een onbekend hedendaags kunstwerk vanuit zijn eigen ervaringswereld zal benaderen.  Het gaat dan ook van “het is niet dat het bij mij een emotie oproept. Benadering is vooral intellectueel” tot “ik word het gelukkigst van emo herkenning; en hou van intellectuele bevestiging.”  Daartussen zitten legio gradaties.


Als we de antwoorden op deze vraag vergelijken met opties die in eerdere vragen aan bod kwamen zitten er kleine inconsistenties in; voor de 3 geselecteerde werken evenveel. Maar er werd ook niet gevraagd om de antwoorden te herlezen. Opvallende onnauwkeurigheden die de deelnemer tijdens het interview bemerkte en bijstuurde zijn in de verwerking van de data opgenomen.

Zo blijkt bijvoorbeeld dat de mensen die het bronzen beeld reeds eerder zagen in de enquête geen opties aanvinkten die betrekking hebben op het ervaren op afstand en dichterbij (enquête A.3a) maar enkel kozen voor de opties ‘snel verder gegaan’. Bij het invullen van deze vraag gaven ze wel aan dat er een ervaring plaats vond, hoe kort dan ook. Die was zo onopvallend geweest ten opzichte van hun houding bij het terugzien van het beeld, dat het niet echt als zodanig werd geregistreerd.

Een andere discrepantie was te wijten aan het lastige onderscheid tussen gevoelsmatig, emotioneel en het verstandelijk benaderen. Een begrip als nieuwsgierig valt herhaaldelijk onder gevoel terwijl het eigenlijk begripsmatig is. Maar er is niet echt een begrip dat een gevoelsmatige nieuwsgierigheid benoemt.

En soms werd een vraag net iets anders geïnterpreteerd dan bedoeld. Tijdens het interview kon daar meestal de juiste duiding aan gegeven worden. Gezien het geringe aantal discrepanties, wil ik daar niet dieper op ingaan.

 

Als afsluiter van deze reeks vragen waarin de eerste ervaring met een hedendaags beeldend kunstwerk stap voor stap werd herinnerd en genoteerd, volgt natuurlijk de vraag of de deelnemers het idee hebben te begrijpen wat het werk hen wil vertellen.[39] Tijdens het interview werd nog eens de nadruk gelegd op het feit dat het niet gaat om te achterhalen wat de kunstenaar bedoelde. Het gaat hier om wat het werk hem vertelt, wat het voor hem uitstraalt, waar het resoneert bij de deelnemer etc.

Het hoogste aantal ja-antwoorden zat bij het klassiek werk (18 vinkjes), kort gevolgd door het eerste werk (14 vinkjes) en als laatste het werk dat als ‘onbegrijpelijk’ werd gekozen (5 vinkjes). De neen-antwoorden waren daar omgekeerd evenredig aan.

 

Op zich liggen al de verkregen reacties en antwoorden in de lijn van de verwachting.  De 22 deelnemers bevestigen bij het ‘onbegrijpelijk’ werk en het klassiek werk wat als algemeen gangbaar wordt aangenomen. Een figuratief werk is in hun ogen gemakkelijk te lezen want je ziet wat het uitbeeldt.[40] Als ze een werk selecteerden omdat het ‘onbegrijpelijk’ voor hen bleef, dan is het ook zeer logisch dat dit zichtbaar wordt in de reacties.

Het eerste werk dat besproken werd, kon evengoed ‘onbegrijpelijk’ zijn als een werk waar ze enthousiast over waren of waar ze geen affiniteit mee hadden. 14 van de 22 denken bij dit eerste werk te begrijpen wat het hen wil vertellen.

Begrijpen kan gelinkt zijn aan een positieve ervaring, een neutrale houding of een negatieve.

 

De stapjes waarin we de ontmoeting met het specifieke kunstwerk opdeelden zijn louter bedoeld om te kunnen onderzoeken hoe een ontmoeting verloopt. Het is een poging om de vinger te leggen op het moment waarop het begint te haperen of waarop deelnemers afhaken. Dat kwam ondertussen zo gedetailleerd mogelijk aan bod. Maar omdat we in de vragen begrippen hanteren als ‘snel verder’ en ‘blijven staan’, is het interessant om te weten wat die begrippen betekenen in relatie tot de totale tijd die de deelnemers spendeerden aan dat specifieke kunstwerk.

In A.5.d[41] geven we de deelnemers een tijdsbalkje, opgedeeld in 10 gelijke stukken. De opdracht is om die balk in 4 deeltjes te splitsen die overeenkomen met de opdeling in de voorgaande enquêtevragen: het naderen/ het op rustige afstand blijven staan/ het dichterbij komen en dieper onderzoeken/ het weggaan. Hen werd gevraagd per aspect een aantal blokjes af te bakenen, afhankelijk van de tijd die ze er aan toekennen Dit doen ze voor de 3 besproken werken. Op die manier wordt de onderlinge verhouding tussen de 4 stappen visueel gemaakt.

Het gaat hier om een subjectieve weergave, een herinnering aan hoe het verliep.

Er zijn veel factoren die een rol spelen in een beleving. De ingesteldheid van de persoon tijdens het bezoek, zijn ervaringen en kennis bepalen de manier waarop de verschillende fases verlopen. Ook de werken zelf, de ruimte en hoogst waarschijnlijk, bewust of onbewust, ook het feit dat ze deelnamen aan een onderzoek. Wat deze 22 deelnemers ervaren is specifiek voor dat moment in tijd en ruimte, in confrontatie met deze werken. Dat kan niet veralgemeend worden. Zeker is dat er niet zoiets bestaat als het tijdsverloop van een doorsnee volwassen bezoeker. Dat is bij het vergelijken van de tijdsbalkjes ook meteen duidelijk. Wat niet wil zeggen dat deze opdeling ons niets leert.


De 66 balkjes hebben allemaal dezelfde logische opvolging van de 4 verschillende stappen.

Bij het werk dat als ‘onbegrijpelijk’ werd geselecteerd vallen enkele afwijkende invullingen op. 4 personen deelden de tijdsbalk op een aparte manier in. 1 had de balk in 3 delen verdeeld en het ‘weggaan’ niet opgenomen: “hier was geen weggaan (bij andere werken keek ik nog eens terug enzo). Hier was het: poef gedaan.” 3 deelnemers hadden een deel van de tijdsbalk over. Ze gaven op die manier aan dat ze, in vergelijk met de 2 andere werken, minder tijd besteedden aan dit werk.

Bij het bronzen werk hadden 2 deelnemers een stukje tijdsbalk over. Dat was bij 1 van de personen die het werk al kenden en bij een deelnemer die hiermee aangaf het klassiek werk in verhouding minder tijd-aandacht te hebben gegeven omdat hij het werk niet interessant vond.

Dat is ook verwerkt tijdens de bespreking van het betreffende werk in het boek.

Bij de kleine helft van de deelnemers (9 personen) was het gedrag ten opzichte van de 3 werken gelijkmatig; de verschuivingen in tijdsindeling waren minimaal. Bij de grote helft (13 personen) was daar niet direct een patroon in te herkennen. Om die indelingen te kunnen plaatsen is het commentaar en de uitleg die ze tijdens het interview gaven van belang. Wat aangeeft dat elke benadering uniek was, dat ze nauw verbonden is met de ervaring die de deelnemer tot dat werk had.[42]

 

Deze tijdslijn was ook opgesteld als een dubbele controle binnen de enquête. De deelnemers moesten op dat moment op een andere manier dan in de voorgaande vragen stilstaan bij het verloop van hun ontmoetingen. Dat was ook het moment dat in het interview iets kon verduidelijkt worden indien de tijdsbalk een andere benadering liet vermoeden dan de aangevinkte opties in de eerdere vragen. Dat kwam niet zo vaak voor en zeker niet met opvallende verschillen. De deelnemers hebben de enquêtevragen eigenlijk zeer consequent ingevuld. En dat nam echt wel veel tijd in beslag.

 

 

    8)    De bagage. Enquêtevraag A.6c

Het is fijn als je in het dagelijks leven durft vertrouwen op je gevoel en nieuwe ontmoetingen kan linken aan eerdere ervaringen. We zochten dan ook iets dieper naar de aard van bagage die volgens de deelnemers meespeelt tijdens het bezoeken van deze tentoonstelling.[43]



Die vraag slaat op alle werken in de expo: de werken van de 4 kunstenaars en het klassiek beeld. In de vragenlijst bij het klassiek beeld werd de opties met betrekking tot hedendaagse kunst wel weggelaten.

Dit stelt me in staat te kijken hoe persoonlijke bagage wordt ingezet, of er een verschil is tussen de benadering van de hedendaagse werken en het klassiek beeld.

 

Deze vraag liet elke deelnemer even nadenken over zijn persoonlijke ‘humuslaag’, de gevoelsmatige en rationele bagage die hij als uniek individu opbouwde.

Bij de 3 werken (eerste werk, ‘onbegrijpelijk’ werk, klassiek beeld) speelt de algemene emotionele, gevoelsmatige ervaring het meest mee (elk 12 vinkjes). De algemene intellectuele bagage weegt iets meer door bij de hedendaagse kunstwerken (13 vinkjes) dan voor het bronzen beeld (10 vinkjes).

Als de vraag gesteld wordt naar de bagage aan klassieke tot moderne kunst, dan scoren de hedendaagse werken zeer laag op emotionele bagage (4 vinkjes) en iets minder laag op intellectuele bagage (7 vinkjes), wat op zich ook vrij logisch is gezien deze werken niet in die kunstperiode thuishoren. Het bronzen werk scoort op emotionele bagage iets hoger (8 vinkjes) dan op intellectuele bagage (6 vinkjes).

Op de vraag naar de bagage over hedendaagse kunst, scoren de hedendaagse werken ongeveer gelijkwaardig op emotionele als op intellectuele bagage (resp 6 en 7 vinkjes).  Dat loopt vrij parallel met de score bij het bronzen beeld binnen de optie klassieke tot moderne kunst. De vraag naar bagage omtrent hedendaagse kunst is niet van toepassing op het bronzen beeld.

1 persoon wilde ervaren met “open mind, [bagage] bewust achterwege proberen te laten” en vulde dus niets in.

Nog even herhalen dat we voor dit onderzoek specifiek appel hebben gedaan op mensen die interesse hebben in hedendaagse kunst maar daar geen experten in zijn. Sommigen zijn wel werkzaam in de culturele of artistieke sector, sommigen werken als vrijwilliger bij WARP, maar iedereen die deelnam kon zich vinden in het profiel van volwassen bezoeker die het communiceren met hedendaagse kunst niet evident vindt.

“Ik heb het gevoel dat je voor dit type werken bagage nodig hebt over hedendaagse kunst. Als ik dit zie heb ik het gevoel dat ik hedendaagse kunst niet begrijp. Ik vind het wel 'schoon', maar het is een moeilijke. Ik wil begrijpen waarom mensen dat 'mooi' vinden. Ik kan zien wat er staat, maar verder doet me dat niets. Maar je hebt altijd de neiging om er een betekenis aan te willen geven en bij dit type werk vind ik dat moeilijk. Maar misschien zoek ik het te ver en ik denk dat ik daardoor wat afhaak.”    




     
9)     Waarom haakten deelnemers af? Enquêtevraag A.7

Tijdens het opstellen van de enquête heb ik getracht een logische lijn te volgen. Wat ik ten aller tijde wilde vermijden was dat de deelnemers met pijltjes van de ene vraag naar de andere werden doorverwezen. Het vragenpatroon volgde daarom een logische opbouw te beginnen met het eerste moment waarop het beeld in zicht kwam tot het afronden van het ontmoeten. Indien in een vraag een optie zat waarbij de deelnemer kon aangeven dat hij uiteindelijk toch niet naar het werk is toegestapt, of er (snel) van wegging en dus het gevoel had dat hij bij dat werk had afgehaakt, dan werd aangegeven dat hij zeker vraag A.7 moest beantwoorden. Op die manier kon dat aspect apart belicht worden.



Bij het eerste werk was slechts 1 deelnemer die het werk snel voorbij ging, met als reden dat het werk hem niet aansprak en hij het zelfs “geen goed werk” vond.

Zoals te verwachten werd vraag 7 voornamelijk ingevuld bij het ‘onbegrijpelijk’ werk.


Van de 15 personen die deze vraag invulden voor het ‘onbegrijpelijk’ werk gaf het merendeel aan dat het werk hen niet direct aansprak (9 vinkjes). Voor sommigen omdat ze van nature een aversie hebben voor dit soort werk (3 vinkjes), omdat ze een déjà vu hadden (2 vinkjes) of omdat het van dichtbij niet zo interessant was (1 vinkje).  Sommigen ervaarden het werk als te amateuristisch (5 vinkjes), het oogde voor hen te chaotisch (1 vinkje) of was te neutraal, evident en waren er snel op uitgekeken (6 vinkjes). “Dat is het soort werk waarvan iedereen zegt 'dat kan ik ook'. Maar ik weet wel dat er meer achter zit.” “Ik vond geen toegang tot het werk. Vormelijk sprak het me minder aan waardoor ik er geen toegang toe kreeg.“ “Kreeg er geen contact mee, dus snel op uitgekeken.” “Visueel wel mooi, maar zegt me niets.”

1 deelnemer vinkte aan dat er ‘iets was in het lichaam (buik, maag, keel)’ waardoor hij niet dichter wilde komen: “ik geef het een kans door niet weg te lopen, blijf ervoor staan en probeer het te begrijpen met mijn achtergrond en probeer correlaties te leggen, maar daar blijft het steken.”

Daarnaast waren er 4 deelnemers die alle werken wel voldoende aandacht gaven, maar deze vraag toch graag wilden invullen om hun houding tegenover het ‘onbegrijpelijk’ werk wat verder toe te lichten.

5 deelnemers die deze vraag beantwoordden bij het klassiek beeld kenden het werk reeds en gingen om die reden ofwel aan het werk voorbij ofwel besteedden ze er minder aandacht aan. Daarnaast gaven 2 deelnemers aan dat ze het werk te evident vonden, ze waren er snel op uitgekeken. 1 van hen formuleerde het als volgt: “dit is een figuur, à la Mme Tussaud, dan heb je een kopie van de realiteit, daar is niets mee gedaan. Dat heb ik met dit beeld ook een beetje. “

De meesten gaven aan dat ze meteen doorgingen naar het volgende werk (11 vinkjes). De optie ‘iedereen liep er voorbij’ verviel door de restricties rond de Covid-19-pandemie.

Enkel bij het ‘onbegrijpelijk’ werk werd naar info gezocht (1 vinkje) of ging de deelnemer in gesprek met anderen (2 vinkjes).

6 deelnemers keken nog even achterom, om te zien of ze “niet te snel geoordeeld” hadden over het ‘onbegrijpelijk’ werk. 1 deelnemer vertelde tijdens het interview dat hij de gewoonte heeft om bij elk werk nog even achterom te kijken, zoals hij ook doet als hij mensen ontmoet, om zijn mening te checken.


 

    10)     Interactie met andere bezoekers. Enquêtevragen A.1b, A.2d, A.3a, A.6a, A.8

Omdat ook het gedrag van andere bezoekers invloed uitoefent op je eigen gedrag en gedachtegang, kwam dat in de enquête op een aantal momenten aan bod.

Bij de aanvang van het bezoekwil ik specifiek weten hoe de interactie was met het gezelschap en met toevallige aanwezigen. Daar gaan de vragen in A.1a en A.2d over.[44] Gezien het praktische onderzoek plaatsvond in de periode dat de Covid-19-maatregelen nog vrij streng waren en de mensen ook geen onnodige risico’s wilden nemen, kregen we tijdens deze tentoonstelling nauwelijks bezoekers die niet uitgenodigd waren.

Vragen onder A.3a, A.6a en A.7a waarin werd gepolst of de aanwezigheid of gedrag van derden invloed had, waren daardoor dus niet van toepassing.[45]

De commentaren slaan daarom enkel op de persoon die als partner, goede vriend(in) meekwam. Met andere woorden bij de meeste deelnemers was deze vraag niet van toepassing. Er waren binnen de groep deelnemers 4 duo’s (partners of goede vrienden) waarvan 7 personen deelnamen aan het onderzoek. 1 persoon had omwille van een tijdelijke handicap zijn partner meegevraagd, maar die nam niet deel aan de bevraging.

Terwijl de ene helft van een duo aangaf zich te verwijderen om invloed te vermijden, vinkte de andere helft aan dat ze in elkaars blikveld bleven. De ene heeft nood aan het samen beschrijven van een kunstwerk, de andere absoluut niet. Bij een ander duo klonk het als volgt: “ik kijk met gevoel; ik wil in connectie met mezelf blijven; ik word niet graag onderbroken in mijn beleving” en “ik vergeet die ander.” Een derde duo bleef ook in elkaars blikveld, zij gaven aan dat houding en gesprek invloed hadden. De deelnemer die met begeleidende partner kwam, bleef om praktische redenen samen.


Na het overlopen van de verschillende stappen in het ontmoeten, werd deze vraag nog een keer herhaald.[46] Nu meer specifiek om te weten te komen waarom de interactie met de partner (koppel of vriend(in)) zou verlopen was. 



Waarom ze niet in gesprek gingen was bij 6 van de 7 deelnemers omdat ze er op dat moment geen nood aan hadden. 4 gaven aan dat het niet in hun aard ligt en 2 dat ze het er wel nadien over hebben, op café, restaurant of thuis.  “We doen dat later; niet tijdens, want we hebben beiden een eigen tempo en andere perspectieven om naar kunst te kijken.” Ook deelnemers die alleen waren gekomen gaven aan dat ze er nadien thuis nog een gesprek over hebben: “ik ga er thuis nog wel over praten en mijn mening wel erbij geven. Aan een persoon die het niet gezien heeft in dat geval.”

 

Een beleving is individueel en het is daarom ook niet verwonderlijk dat het bespreken eerder nadien gebeurt. Een deelnemer die met partner kwam schreef neer wat meerdere deelnemers tijdens het interview aangaven, ook diegenen die alleen waren maar toch over die vraag reflecteerden: “dan vind ik het lastig om me te concentreren.”

De deelnemers die in gesprek gingen, tijdens het bezoek of nadien, konden aanvinken wat hun belangrijkste motivatie was. Die vraag werd door 9 deelnemers beantwoord, de 7 van de duo’s en 2 personen die hierover ook iets wilden vertellen los van deze context. De voornaamste reden was om de ervaring te delen (7 vinkjes), gevolgd door het ventileren van de eigen mening en toetsen van de eigen insteek (resp 4 en 3 vinkjes). Op de laatste plaats omdat de deelnemer niet genoeg info vond of niet begreep wat het werk wilde vertellen (telkens 1 vinkje).

Deze opties vertrekken vanuit het standpunt dat de deelnemer iets wil meedelen. 1 deelnemer vond het opnemen van wat de partner te vertellen had belangrijker dan wat hij zelf te vertellen had: “ben benieuwd naar ervaring van anderen (dus niet om eigen gedachten mee te delen).”


 

    11)     Bewust achterwege laten van info. Enquêtevragen A.1a, A.2a, A.3a, A.9

Om te voorkomen dat de deelnemers eerst info zouden doornemen en dan pas zouden kijken, werden de werken genummerd en was de zaaltekst niet openlijk ter beschikking gelegd. De achtergrondinfo lag discreet op de tafel waar het onderzoek plaats vond. Na afloop van het interview mochten de deelnemers die tekst inkijken. Er werd hen ook een PDF met dezelfde inhoud gemaild.[47]

Bij de eerste vragen konden de deelnemers aangeven of ze op zoek gingen naar titelbordjes en info. Die vraag werd op het einde van de enquête terug opgenomen.[48] 



Vraag A.9 polst naar de reactie van de deelnemers op het ontbreken van die externe aanknopingspunten.

13 van de 22 deelnemers gaven aan dat ze de gewoonte hebben om eerst te kijken en nadien info te lezen of op te zoeken.

De opties ‘ben daardoor meer op mijn emotie, gevoel gaan vertrouwen’ (6 vinkjes) en ‘zocht naar referenties met andere werken, met realiteit, eerdere ervaringen...’ (5 vinkjes) scoren ongeveer even sterk.

“Van nature ben ik iemand die tekstjes lees. Als er bordjes geweest zouden zijn, had ik anders gekeken. Door het ontbreken van bordjes was ik verplicht om [anders te kijken]. Vond dat wel goed voor mezelf. Was een positieve ervaring.” ” [Als er een titelbordje was] dan gebruik je dat om een interpretatie te vinden. Maar eigenlijk moet je er zelf iets in vinden. Ik denk dat de kunstenaar tekst moet meegeven als hij zeer duidelijk een specifiek iets wil vertellen en wilt dat het werk ook zo bekeken wordt.”

Het is interessant om lezen dat slechts 2 personen afhaakten omdat er geen info beschikbaar was. Ze gaven beiden aan dat een kader om de werken te plaatsen hen zou helpen. “Ik heb niet genoeg kennis, dus referentie met titel en naam kunstenaar doet heel veel voor mij om het in een kader te kunnen plaatsen. Bijvoorbeeld als er meer werken van eenzelfde kunstenaar hangen, ga ik proberen te vergelijken om meer te snappen.” Deze deelnemer noteerde als eerste gewaarwording bij het besproken werk: “interessant, nieuwsgierig, het trok me meteen aan.” Kort daarna haakte hij af: “omdat het rationele tekort schoot wegens geen bordjes, moest ik denken 'wat vind ik hier nu zelf van'. Heb er lang over nagedacht: de eerste aantrekking was niet intellectueel, dan probeerde ik het op een intellectuele manier te kaderen, maar dat lukte niet, en dan ging ik wel terug naar het gevoelsmatige.”

Het commentaar van de deelnemer die een gemis aan kennis ervaarde, hangt samen met zijn benadering die vanuit het intellectuele vertrekt: “Je wil eerst snappen wat je ziet. Je kijkt eerst zo van 'allez wat is dat nu eigenlijk’.”

Niemand vinkte de optie ‘dit gaf me een ongemakkelijk gevoel’ aan.

Voor 8 deelnemers stoorde het geenszins dat er geen info was omdat het contact met het werk volstond. “Vind dat heel goed; die mag dan wel nadien komen hé ;).” “Soms goed dat je niet eerst naar het titelbordje kijkt, anders geeft het een bevestiging. In de zin van: die ken ik, dus zal goed zijn of niet. Ik vind het niet zo goed maar het is wel van die, dus dan moet ik het wel goed vinden.”

“Als ik iets bezoek, fotografeer ik de werken en ook de naam van de kunstenaar en dan zoek ik thuis op het internet info op. Als er een cataloog is, dan koop ik die, maar net voor het buitengaan.”

“Het is me niet opgevallen.”


________________________________
[1] (De Baere, M.; Mullens, F.; Siongers, J.; Vandenplas, R.; Glorieux, I.; Lievens, J.; Picone, I.; Spruyt, B.;, 2018, pp. 11-12)
[2] Blanco formulieren: als PDF op blog
[3] De Baere et al.
[4] Ibid., pp. 12-13
[5] Ibid., p. 20
[6] Ibid., p. 18
[7] Ibid., p. 45
[8] Ibid., p. 14
[9] Ibid., pp. 15-16
[10] Ibid., p. 16
[11] Enquête basis, B.3
[12] Enquête basis, B.4
[13] Enquête basis, B.6
[14] Enquête basis, B.9
[15] (De Baere, M.; Mullens, F.; Siongers, J.; Vandenplas, R.; Glorieux, I.; Lievens, J.; Picone, I.; Spruyt, B.;, 2018, p. 42)
[16] (van der Vaart, 2016)
[17] Foto’s op blog
[18] Blanco formulieren: als PDF op blog
[19] Enquête basis, A.1a
[20] Enquête basis, A.1a & enquête basis en enquête werk2, 2a
[21] Enquête basis, A.1b
[22] Enquête basis & enquête werk2, A.2a, A.8a en 8b
[23] In het boek staat de bespreking van de data vanuit perspectief van de besproken werken
[24] Enquête basis, A. 6b
[25] Enquête basis & enquête werk2, A. 6a
[26] Zie eerder, onder profielen
[27] Enquête basis, A.10
[28] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.2a
[29] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.2a
[30] WARP staat voor ‘Wase Artistieke Projecten’ en is een platform voor hedendaagse beeldende kunst. Het organiseert zijn activiteiten vanuit het huis Jan Buytaert, Sint-Niklaas. Stef Van Bellingen is kunsthistoricus, curator en is bezieler van WARP.
[31] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.2b
[32] (Smeets, z.d.)
[33] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.3a en 3b
[34] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5d
[35] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.4a
[36] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.4b
[37] (Stinckens, 2020) vrij geciteerd
[38] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5a
[39] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5c
[40] Hier wordt dieper op ingegaan in het boek
[41] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.5d
[42] Behandeld in het boek
[43] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A. 6c
[44] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.1b en 2d
[45] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld, A.3a en 6a en 7a
[46] Enquête basis, A.8a en 8b
[47] Folder expo vind je op de blog
[48] Enquête basis & enquête werk2 & enquête klassiek beeld A.1a en 2a en 2c en 3a & enquête basis A. 9