4. A. WAT IS COMMUNICATIE & HOE ZIT DAT BIJ HEDENDAAGSE BEELDENDE KUNST

Communicatie is een uitwisselen van signalen en boodschappen. Er is het niveau van het verbale en dat van het non-verbale. In het verbale aspect zit de inhoud van de communicatie, wat er gezegd wordt. In het non-verbale hoort al de rest thuis; wat er in lichaamstaal wordt overgebracht, de intonatie, de uitstraling etc.

“Communicatie is geen eenvoudig lineair proces (een rechte lijn van A naar B), maar heeft altijd een bepaalde vervorming doordat informatie of signalen altijd multi-interpretabel (kunnen) zijn, verschillen in golflengte“.[147] Soms is de inhoud niet helder verwoord, soms wordt die verkeerd geïnterpreteerd. Communicatie gaat daarom altijd gepaard met interpretatie.

“Communicatie heeft ook altijd te maken met taal, gewoonten, praktijken, rituelen, opvattingen, normen en waarden”.[148]

Daarnaast is het goed om weten dat “een groot deel van de werkelijke fundamentele communicatie van de mens wordt uitgevoerd op onbewust niveau”.[149]

 

Recent is er veel aandacht voor het geweldloos of verbindend communiceren. Het concept werd door Marshall Rosenberg[150] uitgewerkt en is een vertrekpunt met handvatten om tot meer empathie te komen in de communicatie en om gesprekken te voeren waarin verbinding centraal staat. “Gesprekken, verbaal en non-verbaal evolueren doorheen ons leven van open en nieuwsgierig (als kind) tot dwingend en competitief wanneer we ouder worden. […] Elke communicatie vertrekt immers van een uitgangspunt; ‘Ik Wil’. Dat gaat van ik wil dingen begrijpen en leren kennen als kind tot – te vaak – ik wil mijn visie vooropstellen, ik wil gelijk halen, ik wil mezelf profileren, ik wil de ander geen gelijk geven, ik wil mezelf laten kennen aan de wereld. Kortom, ik wil winnen. […] Alle openheid is dan weg en de bedoeling is verschoven van begrijpen en leren naar gelijk krijgen. Natuurlijk is het niet steeds zo scherp. Meestal gaat het ongemerkt voorbij. Maar soms en echt wel te vaak, gaat het over van een geweldloos communiceren (open en met respect voor andere opvattingen) naar een gewelddadige communicatie. Voor sommigen onder ons is dit een vaste attitude geworden. Zeg maar een soort van karaktereigenschap. […] De basis van geweldloos communiceren is openheid, luisterbereidheid en respect. […] Openheid staat voor de bereidheid om andere zaken dan diegene die we geloven of kennen in overweging te nemen. Als omschrijving klinkt het eenvoudig. Maar het is een bijzonder moeilijke vaardigheid om toe te passen. Wat we kennen en weten (of denken dat we kennen en weten) wordt al snel een zekerheid. Zekerheden zijn zaken die we niet graag loslaten. Het vormt immers een bedreiging. […] Onzekerheden zijn voor ons brein gevaarlijke situatie, dus proberen we ze te vermijden. Dat is een natuurlijke reflex die we overerfden van millennia evolutie. […] Openheid is dus een attitude en de wil om ook stellingen die we als onzin, onwaar, onjuist of gewoon onmogelijk achten in overweging te nemen. […] Echte luisterbereidheid is gegrond in nieuwsgierigheid. […] Oprechte interesse. Het wil zeggen dat u niet enkel de woorden hoort, maar ook mentaal de inspanning op brengt om de gedachtegang van de ander te volgen. Met andere woorden, u verplaatst zich in de ander en probeert de zaken te zien en te overdenken vanuit haar of zijn standpunt. Of om het nog anders te formuleren, u vergeet even uw standpunt en probeert de stelling van de ander te doorgronden en te begrijpen. […] Zowat iedereen geeft zijn of haar eigen invulling aan het begrip respect. Het hangt dus meestal af van persoon en omstandigheden wat we als respectvol en respectloos beschouwen. […] Respect opbrengen wil zeggen dat u het idee dat u een gesprek moet winnen, dat u uw groot gelijk moet halen (al bent u ervan overtuigd dat u dat heeft) laat varen. Het wil dus zeggen dat u kan aanvaarden dat de visie van de ander, hoe afwijkend ook, evenveel bestaansrecht heeft als die van u”.[151]

 

“Visuele communicatievormen zoals hedendaagse kunst beschikken niet over strikt afgebakende codes (zoals bv verkeersborden) [...] Hedendaagse kunst moet het meer hebben van creativiteit, zowel bij de productie als bij de receptie”.[152] Het kan dan omschreven worden als een proces van aandachtig waarnemen wat je ziet en ervaart. “Er is sensitiviteit, interesse en nieuwsgierigheid nodig om een opening te vinden in een esthetische ervaring”.[153]

 

“Terwijl begrijpen in een verbale communicatie te maken heeft met het begrijpen van de bedoeling van de spreker, is dit anders wanneer “het” is opgeschreven - of nagespeeld, of gebeeldhouwd of geschilderd”.[154] In de communicatie met hedendaagse beeldende kunst overheerst het visuele aspect. Gehoor, reuk, smaak en tast zijn procentueel minder uitgesproken aanwezig.

Wat tussen een toeschouwer en een kunstwerk gecommuniceerd wordt is niet zo gemakkelijk te verwoorden. “Visuele ervaring kan niet altijd verbaal worden verwoord, en dat maakt het moeilijker om te bespreken, te delen, te begrijpen. Het buikgevoel op kleur, de fysieke reactie op massa, de betrokkenheid bij het visuele dat zowel gevoelsmatig als cerebraal is, blijft mysterieus”.[155] Dat maakt dat het praten over die unieke ervaring altijd een gebrekkige vertaling zal zijn.

 

Niet iedere deskundige is overtuigd van het parallelle verloop van communicatie tussen mensen en communicatie tussen mensen en kunstwerken.

De ene deskundige terzake beweert “dat binnen elke sociale relatie de ‘ander’ met wie je in relatie bent, geen menselijk subject hoeft te zijn: sociale betrokkenheid kan ook ten opzichte van ‘dingen’ en door ‘dingen’. Hij merkt op dat mensen keuzevrijheid hebben, en dat deze ‘menselijke keuzevrijheid wordt uitgeoefend in de materiële wereld’“.[156] Door een collega verder verfijnt als “noties van ‘potentieel’ en ‘werkelijkheid’: ‘het potentieel van het object worden alleen geactualiseerd wanneer ze inderdaad een bepaald effect teweegbrengen’. Het is net in de verbintenis tussen object en subject, uit hun samenvloeien, dat subjecten en objecten ontstaan”.[157]

Voor een ander heeft “noch musea noch objecten intrinsieke betekenissen; ze accepteren en weerspiegelen de betekenissen die aan hen worden gegeven”.[158] “Objecten ‘spreken niet voor zichzelf’. Iedereen die denkt dat objecten wel spreken, 'hoort eenvoudigweg hun eigen reeds bestaande kaders tegen hen terugspreken’“.[159]

 

Een museum of gelijkwaardige instelling zal alle middelen die hem ter beschikking staan afstemmen op het beoogde doel: de context voor communicatie tussen toeschouwer en de gepresenteerde werken zo optimaal mogelijk maken. “De manier waarop voorwerpen gebruikt of opgesteld worden, de manier waarop de tekst is geschreven en het voorzien van verschillende zintuiglijke waarnemingsmogelijkheden (zien, betasten en horen), het gebruik van licht en kleur, het gebruik van de ruimte enz al bepaalde ideeën overbrengen over de verwachte reacties of over het passende gedrag”.[160] Dat pikt de bezoeker zeker op. Maar “bezoekers gebruiken hun eigen interpretatiestrategieën om een betekenis te distilleren uit wat ze tijdens hun museumbezoek te zien krijgen. Die strategieën impliceren het gebruik van voorkennis (wat de bezoeker al over het onderwerp van de tentoonstelling wist), veronderstellingen en opvattingen over hoe de wereld in elkaar zit, en vaardigheden zoals taalbeheersing, visuele geletterdheid en informatieverwerking, evenals kennis van en ervaring met musea en hun tentoonstellingen. De bezoeker interpreteert niet volgens één enkel procédé. [...] Betekenis komt in musea dus tot stand op basis van complexe interacties tussen de agenda’s die het museum met zijn tentoonstellingen en algemene sfeer opstelt, en de agenda’s die de museumbezoekers in groep of op hun eentje mee naar het museum brengen”.[161]


________________________________ 
[147] (Jvd, 2007-22, p. 1)
[148] (Shadid, 2002, p. 2)
[149] (Sila, 2007-22, p. 1)
[150] https://nl.wikipedia.org/wiki/Geweldloze_communicatie
[151] (Stinckens, 2020, pp. 1-3)
[152] (Bovyn, 2004, p. 76)
[153] (Bergen, 2017, p. 56)
[154] (Christensen, 2013, p. 3)
[155] (Woodall, 2016, p. 105)
[156] Ibid., p. 90
[157] Ibid., pp. 91-92
[158] (Weil, 2002, p. 69)
[159] (Woodall, 2016, pp. 173-174)
[160] (Hooper-Greenhill, 2001, p. 120)
[161] Ibid.
, pp. 120-121