2. A. VERKENNENDE RONDE IN DE MUSEUMWERELD

Het lijkt me een evident startpunt om eerst te polsen hoe musea met een collectie hedendaagse kunstwerken zich als instelling profileren. Wat noemen zij op dit moment hun speerpunt? Waar zetten zij op in? In krantenartikelen van de voorbije jaren vond ik alvast een paar zeer aantrekkelijke insteken rond de profilering van musea. De taak van de curator en het educatieve luik in deze context komt later apart aan bod. Dat zijn werkingen die wel kaderen binnen het museumbeleid, maar ook deels op eigen krachten varen.
“Het museum als instelling is uiteraard intiem verweven met het moderne kunstbegrip. Het lijkt de plaats waar de autonomie van de kunst, haar 'belangsloosheid', het best gewaarborgd lijkt. [...] Losgeneden van het vitale belang dat het ooit had of had kunnen hebben, wordt het kunstwerk in een museum tot een loutere voorstelling die men aangaapt, dat wil zeggen puur 'contemplatief' genoten en eventueel kunsthistorisch bestudeerd”.[7] Dit zijn aspecten die buiten dit onderzoek vallen.

“Wat is de maatschappelijke relevantie van een museum? Het belangrijkste is de mensen beter te leren kijken. We noemen het beeldgeletterdheid” [8], deelt een Vlaams museum mee. Een Amerikaans museum verduidelijkt zijn aanpak als volgt: “doorheen het museum hebben we geprobeerd werken op een verrassende manier met elkaar in relatie te brengen, opdat de bezoeker ze op een andere manier zou gaan bekijken. […] De nieuwe aanpak reflecteert ook de manier waarop mensen in dit digitale tijdperk beelden te zien krijgen: een chaotische stroom van beelden, zonder context, soms in de meest bizarre omstandigheden. [...] Het is onze taak om rekening te houden met die nieuwe beeldcultuur”.[9] Een Nederlands museum “laat zich graag vergelijken met etalages van een drukke winkelstraat. Kunst kijken is dan verwant met zappen en surfen door een netwerk van verbanden.” Een directeur van een vooraanstaand Amerikaans museum deelde aan de pers mee dat hij “met de vernieuwing van zijn museum 3 doelstellingen nastreeft: meer ruimte voor de collectie, de opstelling in de zalen reorganiseren en de stad meer het museum in trekken. Want 'musea voelen vaak aan als afgesloten dozen middenin de stad'”.[10]
Kort samengevat: “Nieuwe koers, opfrissing, herschikking; het zijn ook bij ons de ordewoorden van veel musea. Ze willen boeiende levende instellingen blijven.” [11]
“En het einde is nog niet in zicht. Net als bibliotheken willen musea steeds meer belevingscentra worden. Voortdurend worden nieuwe strategieën bedacht om nog meer publiek te trekken, om nog toegankelijker en publieksvriendelijker te worden”.[12] Dat is duidelijk de actuele trend. Mensen die af en toe een museum bezoeken, het hoeft zelfs niet specifiek over hedendaagse kunst te gaan, kunnen dit zeker beamen. Het zet in elk geval de toon. “Bij de facelift wordt signalisatie en bezoekerscomfort aangepakt en komen er extra doorgangen in het parcours. De entree krijgt het karakter van een lounge, met kinderhoek en opgewaardeerde bookshop. [...] Ze gooien het roer om: niet met de grote middelen, maar met een dosis creativiteit en oog voor de veranderde inbedding in de samenleving. [...] De betrokkenheid van de bezoeker moet groter en spannender. Niet meer de objecten of de labels zullen centraal staan, maar de verhalen en betekenissen die de mensen eraan toedichten”.[13]
Daarnaast zijn er ook altijd museumdirecteuren die bewust een eigen koers blijven varen: “[hij] heeft het niet zo begrepen op wat hij ‘de waan van de dag’ noemt. [...] Ik laat elk werk een één-op-één-verhouding aangaan met de bezoeker”.[14]
Ik heb persoonlijk een warm gevoel bij de oproep die Nina Simon, toen museumdirecteur van een museum in Californië, enkele jaren geleden in een TedX talk uit de doeken deed. Haar gesprek begon met de insteek: “We moesten het museum relevant maken. Maar hoe doe je dat. We konden niet zomaar ‘relevantie’ laten zien. Per definitie kiezen mensen elke dag voor zichzelf: wat ze denken dat relevant is voor hen en wat niet, waar ze op gaan letten en wat ze gaan negeren. Hoe nemen we die beslissingen? Onderzoek toont aan dat we onszelf twee vragen stellen om te beslissen of iets relevant is: hoeveel betekenis haal ik uit deze ervaring en hoeveel moeite zal het me kosten om die ervaring te hebben”.[15] Haar oplossing, onder de vorm van een 'participatory museum', is op Amerikaanse leest geschoeid en niet zomaar over te nemen in Europa. Maar zij communiceert wel open en eerlijk dat er een hiaat zit tussen wat mensen kiezen en wat het museum wil dat ze kiezen. Dat het museum er zich van bewust is dat wat zij presenteren niet spontaan tot de toeschouwer spreekt.

Die recente citaten tonen een duidelijke trend, zowel in België als internationaal. Het zijn uitspraken die vanuit de museumwereld zelf komen. Hun oogpunt is organisatorisch en verankerd in een politiek-sociaal gegeven en gebonden aan een geldbron. Zij denken na over het aantrekkelijk maken van hun gebouw en wat ze presenteren, ze zoeken oplossingen om bestaand en nieuw publiek te boeien. Ze spelen daarbij zeer vaak in op de actuele tendens om toeschouwers te lokken en te verleiden.

“Musea behoren tot de 'intermediaire ruimte' waar Marcel Spierts het over heeft: plekken tussen de grote anonieme buitenwereld en de eigen subcultuur, sociale groep of familie”.[16] Maar tegelijk moeten musea, net als alle sociale instellingen “vele meesters dienen, en moeten ze dus vele deuntjes spelen”.[17]

Hoe bekijken buitenstaanders met een visie op de situatie dat? Welke bedenkingen hoor je van critici?
“Ik denk dat musea in hun aard zeer utopische ondernemingen zijn. Sinds het allereerste begin van musea, [...] zijn ze allemaal begonnen met dit ongelooflijk idealistische idee van kunst voor de mensen en kunst als een middel om het leven van mensen als burgers te onderwijzen en te verbreden en te verdiepen. Het is echt verbazingwekkend. Vanaf het begin is er ook een aspect van economische impact en commerciële resultaten, vanuit de gedachte dat musea in alle opzichten goed zijn voor de steden waarin ze zich bevinden. Ik weet het niet - in sommige opzichten is elk project dat men in een museum doet een utopisch project”.[18]
“Er worden nog steeds nieuwe galerijen gebouwd, maar over het algemeen volgens dezelfde architecturale lijnen als in de afgelopen 200 jaar. Galeries kunnen architectonisch gedurfd en opwindend zijn aan de buitenkant, terwijl de conventies van de white cube binnen worden gehandhaafd. Hoe kan galerie-architectuur reageren op de eisen van nieuwe kunstpraktijken terwijl ervoor wordt gezorgd dat traditionele media nog steeds kunnen worden getoond? En in hoeverre moeten galerieën worden gedicteerd door artistieke praktijken die kunnen veranderen met technologie en mode?” vragen Ogg en Steedman zich af.[19]
“Vandaag de dag kan bijna alles een museum blijken te zijn, en zijn musea te vinden in boerderijen, boten, kolenmijnen. [...] De ervaring om naar een museum te gaan is vaak dichter bij die van een themapark of een kermis”, vindt Hooper-Greenhill. Maar volgens haar is het “een vergissing om aan te nemen dat er voor musea maar één vorm van werkelijkheid is, maar één vaste werkwijze”.[20]
Er waait zeker een stevige wind door het museumlandschap: nieuwbouw, herbouw, heruitvinden van concept en werkwijze, etc. Kortom een bewuste profilering, vooral op sociaal en economisch vlak. Maar “terwijl men doet alsof men de enge, 'elitaire' kunst- en museumcontext verlaat, breidt men ondertussen gewoon het gebied van het museum uit. Dit is het bekende effect van parcourstentoonstellingen. Men werkt mee met de musealisering van de historische binnensteden die volop aan de gang is. Zelfs tot op festivals wordt hedendaagse beeldende kunst gepresenteerd. Zogezegd niet-museale tentoonstellingen zijn maar mogelijk doordat er heimelijk van uit wordt gegaan dat de blik van de bezoeker, zijn verhouding tot kunst, bij voorbaat helemaal gemusealiseerd is”.[21] “Veel meer dan van de entropische beweging van de kunst zelf -de beweging van binnen naar buiten, het oprekken van de grens van wat kunst kan zijn- heeft de kunst te vrezen van de beweging van buiten naar binnen: de banalisering van het museum tot een pretpark”.[22]

Philip Wright ziet de taak van een museum als volgt: “het museum moet inspelen op een steeds meer gefragmenteerd publiek dat wil leren, verschillende dingen wil doen met verschillende snelheden”.[23]
“Nu van musea steeds meer verwacht wordt dat ze voor de hele maatschappij een omgeving voor levenslang leren vormen, wordt een gerichtere benadering van de bezoekers een steeds grotere noodzaak,” zegt Eileen Hooper-Greenhill. Daarmee legt zij sterk het accent op het vormende aspect van een museum. “Aangezien het museum de rol van leraar heeft, is het echter belangrijk dat we trachten te analyseren hoe tentoonstellingen als pedagogische methode functioneren”.[24] Vervolgens stelt ze: “In het museum is 'vertolken' een proces dat namens iemand anders wordt ondernomen. Museummedewerkers maken een 'vertolking' voor museumbezoekers. Met andere woorden, vertolking is iets dat men voor u doet of u aandoet”.[25]
Een bespreking van een openluchttentoonstelling haalt aan dat “zowel leken als professionals eigenlijk nog steeds aan het handje langs duidelijk herkenbare kunstwerken geleid willen worden. Tijdens een aangenaam, goed bewegwijzerd wandelingetje willen ze van de ene instant-verbazing in de andere vallen, net zoals het in het museum kan, of net zoals de toerist het wil”.[26]
Een vrees die Adorno als volgt onder woorden brengt: “De rol van kunstmusea is die van een ingrediënt van voorverpakte ervaringen geworden, of er is in ieder geval vrees voor die ontwikkeling. [...] Een bezorgdheid dat standaardisatie en pseudo-individualisering, typisch voor populaire mediaproducten, in alle terreinen van het leven zal opduiken”.[27] Bourdieu heeft het idee dat “de charismatische ideologie van het museum volledig op zichzelf is gericht en een democratische toegankelijkheid voorwendt, terwijl het voortdurend de noties van culturele exclusiviteit versterkt”.[28] Voor Stephen Weil is het “belangrijk dat het museum zichzelf ziet dat als een plek die een verschil maakt in de samenleving”.[29]
“Je zou inderdaad kunnen stellen dat musea in een soort identiteitscrisis zitten”, stelt Woodall in haar onderzoek. Kijk maar naar “recente museale publicaties met titels als 'Hebben musea nog objecten nodig?' en naar recente professionele artikels die suggereren dat de prioriteit voor musea 'impact' moet zijn, niet collecties. Hier wordt de rol van het object in een museum onder de loep genomen”.[30]

Naast grootscheepse facelifts zijn er ook kleinere veranderingen die de 'drempelvrees' moeten helpen wegnemen: ze denken na over inkomprijzen, stappen af van een verplichte looprichting[31], ze maken de informatie toegankelijker dan voorheen door de verklarende titelbordjes eenvoudiger te houden en de educatieve werking te ondersteunen, ... Musea zoeken en proberen. Er worden symposia en artikels aan gewijd. Initiatieven die zeker toe te juichen zijn.

Nina Simon maakte in haar speech een terechte bemerking en formuleert hiermee waar ook andere artikels aandacht voor vragen: “Ik ga niet suggereren dat het gemakkelijk was om deze buitenstaanders binnen te halen. Dat is het niet. Ik denk dat we soms de fantasie hebben dat we buitenstaanders kunnen uitnodigen voor de dingen waar we om geven, gewoon door onze bestaande deuren wijder open te zetten: we beginnen met de insiders, we hebben de ervaring die we hebben en we zullen die deur gewoon verder openen en er zullen meer mensen binnenkomen. Dit werkt niet omdat buitenstaanders diegenen zijn die ervoor kiezen om die deuren die er al zijn voorbij te gaan”.[32]



Het museum als instelling moet zich verhouden tot zijn bezoekers, maar door zijn positie in het veld is het duidelijk dat het niet het museum als instelling zal zijn die een diepte-onderzoek doet naar de noden van de ongeoefend individuele bezoekers.


________________________________
[7] (Vande Veire, 2004, p. 32)
[8] (Steverlynck, 2017, p. d4)
[9] (Bryant, 2019, p. d5)
[10] Ibid.
[11] (Van Der Speeten, 2018, pp. c14-c15)
[12] (Mulders, 2015, pp. 10-11)
[13] (Van Der Speeten, 2017, p. d5)
[14] (Van Der Speeten, 2017, p. /).
[15] (Simon, 2017)
[16] (Koning_Boudewijnstichting, 2001, p. 206)
[17] (Hooper-Greenhill, 1992, p. 1)
[18] (Obrist, 2011, p. 236) Een gelijkwaardig art: (Spierts, 2001)
[19] (Ogg & Steedman, 2015) (Vertaling gallery = galerie, maar het is ook de Anglosaksische term voor kunstzaal, pinacotheek, schilderijenkabinet www.vertalen.nu/vertaal/en/nl/gallery)
[20] (Hooper-Greenhill, Museums and the Shaping of Knowledge, 1992, p. 1)
[21] (Vande Veire, 2004, p. 36)
[22] (Lijster, 2019, p. 168)
[23] (Wright, 2006, p. 119)
[24] (Hooper-Greenhill, 2001, p. 117)
[25] (Woodall, 2016, p. 64) citeert Hooper-Greenhill
[26] (Seijdel, 2016, p. 57)
[27] (Xanthoudaki, M.; Tickle, L.; Sekules, V., 2003, p. 66) citeert Adorno
[28] Ibid., p. 2  citeert Bourdieu
[29] Ibid. citeert Stephen Weil
[30] (Woodall, 2016, p. 13)
[31] (Van Der Speeten, 2018, pp. c14-c15) vrij geciteerd
[32] (Simon, 2017)