2. F. BEKEKEN VANUIT DE POSITIE VAN HET HEDENDAAGS KUNSTWERK

“Onze verhouding met kunstwerken is van een principieel andere orde dan die met andere dingen, zoals auto's of tandenborstels. Kunstfilosoof Georg Bertram stelt dat kunstwerken lijden aan een 'mangelden Selbstverständlichkeit', een gebrekkige vanzelfsprekendheid. Daarmee wil hij niet zeggen dat kunstwerken gebrekkig zijn, maar dat ze van meet af aan vragen stellen; vragen over zichzelf (Wat is kunst? Ben ik nog kunst?), maar ook vragen over de beschouwer en de wereld. Daarom is kunst altijd met denken verbonden. […] Het kunstwerk staat bij uitstek op gespannen voet met de wijze waarop de objecten zich volgens het westerse denken behoren te gedragen, namelijk passief en zonder eigen stem, wachtend op de betekenis die er door ons, actief denkende subjecten, aan toegekend wordt. Het kunstwerk is echter een object dat zijn betekenis al in zich draagt. Een betekenis bovendien die er niet door ons in gelegd kan zijn, omdat we haar immers niet volledig doorgronden.”  Met andere woorden “vanuit haar relatief autonome positie zal kunst echter noodzakelijkerwijs steeds in confrontatie met de buitenwereld komen, omdat ze het 'zintuiglijk waarneembare' telkens op een alternatieve wijze ordent, telkens 'herverdeelt'.” [95]

“In het kunstwerk verschijnt iets wat er eerst nog niet was, en wat altijd meer is dan de materiële drager zelf.” “Er wordt derhalve veel aandacht besteed aan de presentatie opdat de eigenheid en de uniciteit van het kunstwerk volledig tot zijn recht kunnen komen. Alle voorwaarden moeten vervuld zijn voor een optimale zintuiglijke waarneming opdat de bezoeker een onmiddellijke ervaring met het kunstwerk kan aangaan. Elke presentatie plaatst de kunstwerken telkens in een andere context, waarbij nieuwe associaties, betekenissen en interpretaties zich aandienen”.[96]

 

“Een kunstwerk onderscheidt zich - uiteindelijk - niet van andere objecten door bepaalde objectieve, materiële hoedanigheden, maar door de kracht van de suggestie”.[97]

In welke mate een hedendaags kunstwerk een ‘betekenisvolle’ aanwezigheid in de ruimte is, daarover kan je van mening verschillen. Maar het is een aanwezigheid en in die zin nodigt het uit.

Kunst en cultuur zijn “een voortdurend samenspel tussen de buitenwereld om ons heen en onze binnenwereld. Of om het anders te verwoorden: door onze zintuigen zijn we ons bewust van de wereld om ons heen en reageren daarop. Door ons vermogen tot associëren, tot creatie en inventie kunnen we datgene wat we vanuit die buitenwereld in onze binnenwereld, dus in ons lichaam, in ons hoofd, onze hersens opslaan (bewust en onbewust) omzetten in nieuwe impulsen, ideeën, gedachten. Met de uitingen die daaruit voortkomen, kunnen we de buitenwereld voeden met producten. Zo ontstaat tussen ieder individu en de wereld buiten ons een onophoudelijke uitwisseling van gedachten en ideeën, in de vorm van woorden, zinnen, beelden, klanken, vormen”.[98] hedendaagse kunst maakt dus deel uit van het interactieve spel tussen onszelf als persoon en de wereld in de ruime zin van het woord; het is een product ontstaan uit die wisselwerking. Als eindproduct verschilt het van het gebruiksvoorwerp in die zin dat je kunst zou kunnen zien als “de fantasierijke transformatie van geleefde ervaring”.[99]

 

Door het uit het atelier te halen, kan het in contact treden met de toeschouwer. Met andere woorden, vanaf het moment dat het naar buiten komt, kan een dialoog met de ontvanger ontstaan.

De presentatie mogelijkheden van een hedendaags beeldend kunstwerk zijn zeer ruim. Het kan zich inschrijven in de gangbare kanalen, opgenomen worden in een sociaal-artistiek gebeuren buiten het tentoonstellingscircuit, zich terugtrekken in het atelier van de kunstenaar. Omwille van het onderzoek spitsen we ons hier toe op een presentatie in een museum of gelijkwaardige tentoonstellingsruimte. Daar wordt het gepresenteerd op een manier die aansluit op de visie van het museum of gelijkwaardige instelling, de insteek van de curator, en rekening houdt met de wensen van de kunstenaar. Omkranst door een titelbordje en een paar lijntjes uitleg. Vergezeld van een flyer, mogelijk ook een video over de kunstenaar en zijn werkwijze, een catalogus of fraai overzichtsboek. Geruggensteund door gidsen in persoon of via koptelefoon en door allerlei educatief verantwoorde hulpmiddelen. Gekaderd en getaxeerd door critici.

Door deze omkadering ervaar je zo’n object al automatisch als bijzonder en anders dan een gebruiksvoorwerp.  “Naar gebruiksvoorwerpen kijk je toch anders dan naar objecten waarvan je hebt geleerd dat je er bepaalde bijzondere kwaliteiten in zou moeten kunnen ontdekken”.[100]

 

Zo'n omkadering zorgt er meteen ook voor dat het bezoeken van een tentoonstelling een ritueel karakter krijgt.

“Wat bedoel ik als ik zeg dat de ruimte van het museum deel uitmaakt van het ritueel? Ik bedoel dat het een zeer beperkte activiteit is die iemands identiteit en positie in een cultuur kan veranderen of bevestigen. Hoewel een ritueel religiositeit en heiligheid impliceert, is dat niet nodig. In de meeste samenlevingen zijn rituelen vaak vrij onopvallend en informeel, zoals museumbezoeken. Rituelen zijn gewoon die activiteiten en gelegenheden die langdurige reflectie of contemplatie vereisen. De houding en focus van aandacht is kwalitatief anders dan in het dagelijks bestaan”.[101]

“Een publiek kunstmuseum is een zeer gestructureerde ruimte die individuele opdrachtgevers begeleidt bij de vormgeving van de tentoongestelde objecten. Hoewel presentaties individualistische betekenissen produceren die van het ene bezoek naar het andere (en zelfs tijdens hetzelfde bezoek) veranderen, zijn deze betekenissen niet puur subjectief. Het publieke karakter van kunstmusea zorgt ervoor dat vormgevingen voldoende samenvallen om van een museumbezoek een soort ervaring te maken die herkenbaar en reproduceerbaar is”.[102]

“De museale ruimte is doorgaans zó georganiseerd dat de rust van de confrontatie met de gepresenteerde beelden er tot de essentie van het bezoek wordt gerekend. […] Omdat het bezoek of de rondleiding zelf gebaseerd zijn op een voortdurend beroep doen op stilte, op een aandachtig, onderzoekend kijken dat het spreken over kunst - de mogelijke doorbraak van een betekenis - uitlokt”.[103]

Sommigen gaan daarin zeer ver en voorzien zelfs “een werkruimte voor performancekunst, process art en tijdelijke kunst. […] Een plek waar de bezoekers het werk tot stand kunnen zien komen”.[104]

 

“Kunst is communicatie. Deze frase die ons al lang haar het hoofd wordt geslingerd, is tegenwoordig uitgegroeid tot een vorm van systematische chantage. Kunst is er om te communiceren, dat wil zeggen om het publiek te raken, te ontroeren, te doen genieten of te provoceren, in verrukking te brengen of te ergeren. [...] Kortom: hoezeer men ook van de kunst kan verwachten dat zij 'communiceert', haar moderne, autonome conditie bestaat erin dat de vraag naar wat ze dan wel communiceert een nogal ongepaste vraag is geworden“.[105] Een lastig gegeven dus.

“Is de psychopathologiserende benadering van creativiteit en de kunstenaar en zijn werk verdwenen, gebleven is het bij uitstek analytische paradigma: hoe de bewuste en onbewuste persoonlijke ervaringen via veellagige vervormingen (naar analogie van de condenseringen in de droom) tot uitdrukking komen in de thematiek en vormtaal van het kunstwerk, en beelden voortbrengen waaraan meerdere betekenissen kunnen worden toegekend”.[106] 

 

In dat licht is het ook interessant om even stil te staan bij het hedendaags beeldend kunstwerk dat uitgekozen wordt om gepresenteerd te worden in een tentoonstelling. Elke bezoeker, geoefend of niet, gaat er dan van uit dat het werk zoals het dan is, vertelt wat de maker in gedachten heeft. Hetzij als afgewerkt product, hetzij als ‘work in progress'. “Omdat werken tot de collectie behoren hebben mensen de neiging om alle werken als van goede kwaliteit te beschouwen”.[107] Maar “inconsistentie en contradictie zijn eigen aan het proces van de geest”.[108] Aspecten die nog niet doorwerkt zijn omdat de maker nog niet genoeg afstand heeft om het objectiever te kunnen bekijken, aspecten die door omstandigheden niet optimaal kunnen uitgewerkt worden etc maken dan voor de buitenstaander deel uit van de verschijningsvorm van het werk. Dat kan verwarring geven bij de toeschouwer.

 

“We leven in een menselijke wereld van betekenissen”.[109]  Dat wil zeggen dat we alles rond ons willen toekennen benoemen en situeren. Ook hedendaagse kunst. En die is, net als ons dagelijks leven, niet enkel in permanente evolutie maar ook internationaal georiënteerd. Dat maakt het er voor een toeschouwer die zich onzeker voelt zonder extra info zeker niet makkelijker op. De link naar een persoonlijke ervaring of de eigen leefwereld wordt vaak als minder evident ervaren.

“Eerst moet je als kijker vanuit je eigen ervaring contact krijgen met het werk. Pas daarna kan je openstaan voor bijkomende informatie”.[110] 

“Dat kunstwerken de dure woorden uit de catalogus niet waar kunnen maken, is vandaag eerder norm dan uitzondering; dat de bezoekers van de biennale extra op afstand blijven door gebrek aan vertrouwdheid met lokale contexten of specifieke picturale tradities onderstreept vooral dat kunst wel mondiaal kan zijn, maar dat dit haar niet automatisch universeel maakt”.[111]  “In sommige gesprekken en geschriften over kunst zijn het kunstenaars die worden geïnterpreteerd in plaats van de kunstwerken die ze hebben gemaakt”.[112]

 

“Een kunstwerk is een sociaal cultureel product. Het hangt nauw samen met onze tijd, onze ideeën”.[113] In een spontane communicatie, kan het je laten reflecteren, een spiegel voorhouden of je blik verruimen, laten nadenken etc. Het kunstwerk staat er voor open…


________________________________
[95] (Lijster, 2019, pp. 12-15, 224)
[96] (Bex, 1977, pp. 7-8)
[97] (de Martelaere, 1993, p. 112)
[98] (Samama, 2010-11, pp. 2-3)
[99] (Chowaniec, 2015-16)
[100] (Heusden, 2012, p. 114)
[101] (Oakley, 2002, p. 12)
[102] Ibid., p. 7
[103] (de Graeve, 2001, p. 60)
[104] (Bryant, 2019, p. d5) [in het Moma]
[105] (Vande Veire, 2004, pp. 31-33)
[106] (Stufkens, 2013)
[107] (Wright, 2006, p. 126)
[108] (Fremantle & Douglas, 216, p. 153)
[109] (Oakley, 2002, p. 12)
[110] (Pas G. , 1977, p. 29)
[111] (Laermans, 2019, p. 18)
[112] (Terry Barrett, 2019)
[113]
(Breeveld, Chr.; van Zanten, M.;, 2011, p. 25)