2. C. DE EDUCATIEVE DIENST BIEDT EEN OPSTAPJE AAN

Hedendaagse kunst heeft de naam onbegrijpelijk te zijn. Een extra omkadering in functie van het publiek komt de musea voor hedendaagse kunst zeker ten goede. Die zien wel brood in een aanbod dat iets verder gaat dan de traditionele gidsbeurt. Ze willen niet enkel het bestaande publiek beter bedienen maar ook een nieuw publiek aanspreken.  “In de jaren '80 was er een urgentie om educatieve bezoeken te stimuleren om het bezoekersaantal te vergroten, het volgende decennium zag een toenemende interesse op vlak van intellectuele en fysieke toegankelijkheid. Ze begonnen hun potentieel te erkennen als stimuli op het gebied van formeel en informeel onderwijs. Nu is er bijna geen museum over de hele wereld dat geen educatieve programma's en 'interactieve' middelen voor tentoonstellingen en evenementen aanbiedt als een vast onderdeel van hun werk. Er is een behoefte en een kans om een onderzoekscultuur te creëren en om methodologische expertise te delen tussen de educatieve diensten door het geïnformeerde gebruik van ander onderzoek en door hun eigen op onderzoek gebaseerde praktijk”.[48]
 
“Bemiddeling tussen kunstwerk en toeschouwer is een kerntaak voor alle organisaties met een publiek toegankelijk programma”.[49] Een educatieve werking is dan ook best geplaatst om de toeschouwer een helpende hand te bieden in zijn ontmoeting met hedendaagse beeldende kunst.  Zij zijn de perfecte speler in dat museale veld om iets aan zijn 'drempelvrees' te doen.
Zj kunnen de toeschouwer leren hoe hij zich zonder schroom door een tentoonstelling kan bewegen. Door hun werkwijze zullen ze hem ook attent maken op het feit dat er “eerst met de ogen moet gekeken worden” vooraleer over te gaan tot de aangeboden informatie. En dat de aangeboden “kennis ook kan verblinden, [...] of verlammen, waardoor het een averechts effect heeft op de beoogde ervaring”.[50]
Over de insteek, aanpak en doelstellingen wordt nagedacht, geëxperimenteerd en bijgestuurd.
“De geschiedenis van de kunsteducatie laat zich lezen als een slingerbeweging tussen kunst en vorming. Op het ene moment staat de schoonheid of de kwaliteit van kunst in het centrum van de belangstelling, op een ander moment worden vooral algemene vormingsdoelen naar voren geschoven. Zo lijkt met de huidige aandacht voor culturele diversiteit en culturele competentie de vormingscomponent weer wat meer de overhand te krijgen, [...] in feite zoeken ze samen met de bezoekers naar woorden voor een materie die eigenlijk permanent aan die woorden tracht te ontsnappen“.[51]
 
Hooper-Greenhill, Professor of museum studies, benadert het thema vanuit het perspectief van het museum als leraar. Zij introduceert een nieuw begrip: “museumpedagogie. Dat stelt ons in staat om verder te gaan dan wat normaal bedoeld wordt met de term ‘museumeducatie’. Het is mijn bedoeling na te denken over museumpedagogie, de verschillende vormen die ze kan aannemen, de interactie met de strategieën van bezoekers om betekenis aan dingen te hechten, en de manier waarop verschillende benaderingen van museumpedagogie een verschillende ingesteldheid van de educatieve museummedewerker of -gids impliceren”.[52] “Interpretatie wordt niet gezien als iets volledig didactisch, maar erkent dat individuen hun eigen betekenissen construeren op basis van persoonlijke ervaring”.[53] Haar visie vindt momenteel veel weerklank.
 
Daarnaast zijn er vakmensen die vanuit een andere discipline inzicht aanreiken in het verwerken van beeldmateriaal. Het gedachtengoed van enkele van die denkers heeft de educatieve werking voorgoed beïnvloed.
Dewey heeft op een filosofische manier de benadering van kunst als volgt gedefinieerd: “aangezien het eigenlijke kunstwerk is wat het product doet met en in de ervaring, helpt het resultaat het begrijpen niet”.[54] Voor hem is de 'experience', het esthetisch ervaren, een belangrijk onderdeel binnen de ontmoeting met het kunstwerk. Emotie is daarin een stuwende kracht. Het intellect is noodzakelijk om de relaties tussen het kunstwerk en de esthetische ervaring te kunnen waarnemen. Tijdens het verbeeldingsproces worden dan oude en nieuwe ervaringen aan elkaar gekoppeld. Dewey's visie blijft, ondanks de veranderde tijdsgeest, zeker overeind en is een werkbaar uitgangspunt voor publiekgerichte diensten.
Parson deed vanuit filosofische hoek een onderzoek naar de manier waarop we kunst begrijpen: 'How we understand art'. Hij was vooral geïnteresseerd in hoe kinderen en jongeren kunst interpreteren en welke betekenis het voor hen heeft. Hij vertrok niet vanuit psychologisch oogpunt. “Ik wilde soorten redeneringen over kunst op het spoor komen en zo kon ik, op basis van mijn interviews, vijf soorten duidelijk onderscheiden.” De ondertitel van zijn boek luidt ‘A cognitive developmental account of aesthetic experience’. De 5 brillen van Parson worden nog steeds toegepast. En ondertussen is zijn visie ook verder genuanceerd en uitgebreid door derden.
Barrett introduceerde het gesprek als leermiddel. Zijn aanpak is beïnvloed door de zienswijze van Parson. Zijn “benadering kan worden samengevat in woorden die centraal staan in de titel van zijn boek -reflecteren, verwonderen en reageren. Hij reflecteert op wat hij ziet, letterlijk en figuurlijk. Op basis van eerdere ervaringen en kennis bouwt hij een interpretatie op en verwoordt hij het - dat is zijn reactie op het kunstwerk”.[55] “De rol van emoties bij het lezen van de wereld is van toepassing op het interpreteren van kunstwerken: 'het lezen van onze gevoelens en het lezen van het kunstwerk zijn in het algemeen vrijwel onafscheidelijke processen’“.[56]
 
De Visual Thinking Strategies of VTS is in de jaren ‘90 ontwikkeld door Philip Yenawine, destijds hoofd educatie van het MOMA in New York, en Abigail Housen, cognitief psycholoog en onderzoeker aan de universiteit van Harvard.
Het is “een leermethode met open vragen over kunst, waarbij vaardigheden als waarnemen, kritisch denken en (visuele) geletterdheid verbeteren door middel van geleide groepsdiscussies. De gespreksleider is geen bron van kennis maar faciliteert het gesprek volgens een vast patroon”.[57] Bij VTS “speel je met drie vragen: 1. Wat gebeurt er? 2. Waaraan zie je dat? 3. Wat zie je nog meer? Hoewel deze drie vragen bedrieglijk eenvoudig lijken, zit de kunst niet in het stellen van vragen maar in het parafraseren. De vragen stimuleren de deelnemers om nauwkeurig te observeren, te formuleren, te onderbouwen wat ze zien, en om actief deel te nemen aan het gesprek. De techniek brengt een open dialoog tussen de toeschouwer en het kunstwerk tot stand, waarbij het kunstwerk écht het vertrekpunt is. De kracht van VTS schuilt dan ook in het feit dat je als begeleider niet vanuit een bepaalde focus vertrekt, maar dat je de bezoekers uitnodigt om het kunstwerk zelf te exploreren”.[58]  Ondertussen is ook deze methodiek verder verfijnd door onderzoek en praktijkervaring.
 
Slow Art is de recentste invalshoek die opgang maakt. De bedenker van deze techniek is vertrokken vanuit een vraagstelling die nadenkt over de gehaaste manier van doen die we in het dagelijks leven hebben en die we aanhouden als we musea bezoeken. In “2008 hield Phil Terry een experiment. Hij wilde weten wat er zou gebeuren als museum- en galeriebezoekers hun kijk op kunst zouden veranderen. In plaats van in de standaard 8 seconden langs honderden kunstwerken te vliegen, vroeg hij zich af wat er zou gebeuren als mensen langzaam naar slechts een paar werken zouden kijken. Het was een verrassend krachtige ervaring waarvan Phil dacht dat anderen die ook zouden moeten hebben - dat het hen zou helpen om te leren kijken naar en van kunst te houden (en ook om het gevoel van intimidatie dat velen ervaren te overwinnen)”.[59] “Na de derde test lanceerde Phil met een vrijwilligersteam Slow Art Day. In de beginjaren hebben ze hard gewerkt om het evenement op te zetten en de weerstand van musea te overwinnen. Musea over de hele wereld coördineren op afstand met elkaar en gebruiken nieuwe samenwerkingstools zoals Google Docs and Sheets. Elk jaar bezoeken mensen over de hele wereld lokale musea en galerieën om langzaam naar kunst te kijken. Deelnemers kijken naar vijf kunstwerken, telkens 10 minuten lang, en ontmoeten elkaar tijdens de lunch om over hun ervaring te praten. Dat is het. Het is eenvoudig van opzet. Het doel is om je te concentreren op de kunstwerken en op de kunst van het zien. In feite werkt Slow Art Day het beste wanneer mensen op zichzelf langzaam naar de kunst kijken en dan samenkomen om de ervaring te bespreken (hoewel sommige gastheren besluiten om de discussie direct in de tentoonstellingsruimte te houden)”.[60]
 
Naar aanleiding van Nina Simon's recente boek 'Participatory Museum', heeft een leesgroep van Vlaamse erfgoedwerkers het boek bestudeerd en becommentarieerd. Dit gebeurde met de steun van FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed vzw. Aan de hand van dit commentaar wordt duidelijk waar het accent in onze contreien ligt. Volgens Simon zou een intensieve publiekswerking de drijvende kracht van elk museum moeten zijn. Een echt participatief museum wordt zo een plaats waar bezoekers “inhoud kunnen creëren, delen en met anderen in contact kunnen komen over die inhoud.” Vanuit de leesgroep was er geen aansluiting op die houding: “wat voor mij veel te veel ontbreekt in de hele participatory-discussie is de rol van kennis en expertise binnen de museale context. Binnen het hele participatory-verhaal mag en kan het deel diepgaand wetenschappelijk onderzoek niet ontbreken opdat participatory anders een Walibi-ervaring dreigt te worden. [...] Het is door het delen van kennis dat mensen ook mondiger worden, zich kunnen emanciperen, ...” In een slotconclusie wordt dit nogmaals benadrukt. Ze vonden het “een zeer Amerikaans boek. Nina Simon legt sterk de nadruk op ‘contact’, terwijl wij het gevoel hebben dat het toch ook om ‘content’ moet gaan. [...] We willen natuurlijk contact met een breder publiek, maar dan wel over een bepaalde inhoud. En dan niet alleen de ‘content’ die de curator of de wetenschapper aan erfgoed hecht. Ook de visies van de bezoekers zijn belangrijk. Het duurzaam opbouwen van een gedeeld en kritisch verhaal vanuit de inhoud, dat is de uitdaging”.[61]
Het is geen nieuw gegeven dat Simon aanreikt, wel een boeiende invalshoek. Eentje die waarschijnlijk een goede trigger is binnen de context waarin musea en aanverwante instellingen in Amerika zich bevinden. Het belang van het spontane contact waar Simon het over heeft, druist voorlopig nog sterk in tegen de gedachte dat het aan de basis toch liefst om een leersituatie, een kennisoverdracht gaat. Maar het is toch altijd goed om op de hoogte te zijn van de situatie voorbij onze grenzen en interessante gedachten op te pikken. Het contact van de toeschouwer met het kunstwerk primair stellen en de informatie-overdracht secundair bijvoorbeeld.
 
De educatieve diensten nemen de research van academici en de invalshoeken die internationaal opgang maken graag mee in hun werking. Maar zij zijn de veldwerkers. “Onderzoekers en praktijkwerkers leven in verschillende werelden. Op basis van hun ervaring in het vinden van passende oplossingen voor praktijkproblemen beschikken praktijkwerkers over kennis die elders niet te halen valt en zijn zij te beschouwen als experts. Meestal gaat het hier om impliciete kennis, die berust op een latente vorm van ‘weten hoe te handelen’ en op het vermogen om op onverwachte gebeurtenissen ter plekke te reflecteren en vervolgens bij te sturen“.[62
 
“Publieksgerichtheid kan echter niet de functie zijn van een of twee diensten binnen een museum, maar moet de hele museumwerking, alle museumfuncties doordringen. Er dient vooral gestreefd te worden naar het opbouwen van een geïnteresseerd publiek. Dat is een doel dat niet door de educatieve dienst alleen kan verwezenlijkt worden. Alle museummedewerkers moeten overtuigd zijn van het belang daarvan, van de museumdirecteur tot de suppoost”.[63]
De concrete invulling van het aanbod voor het publiek zal verschillend zijn naargelang de oriëntatie van het museum en de plaats die een educatieve medewerker daarbinnen krijgt.[64] De publiekswerker moet zich comfortabel kunnen bewegen en elk museum of aanverwante instelling heeft een specifieke visie, eigen mogelijkheden en beperkingen.
 
Het is de kerntaak van de educatieve werking om in te spelen op de noden van de bezoeker. Ik citeer graag uit een publicatie van de Koning Boudewijnstichting waarin het publieksteam van het MuHKA een bijdrage had: “Mensen vinden het ook prettig te worden uitgenodigd en uitgedaagd om zelf te kijken en na te denken. Belevingsaspecten worden benoemd: het aangename, genieten, betrokkenheid, het verlies van tijdsbesef. [...] Kennis wordt niet passief geregistreerd maar actief geconstrueerd door de lerende (de beschouwer, de bezoeker) en wel in interactie met zijn persoonlijke en sociale context. Door het kijken, het denken, het associëren, het beleven en het opnemen van nieuwe informatie kan de bezoeker zijn eigen betekenis of waarheid construeren. Het publiek is met andere woorden een actieve partner in een kijk- en denkproces”.[65] Toch een gedroomd scenario om als ongeoefend toeschouwer een bezoekje te brengen aan hedendaagse kunst en met een voldaan gevoel huiswaarts te keren.
 
De tendens ligt duidelijk in een interactie tussen de gids, nu publiekswerker genaamd, het kunstwerk en de toeschouwer. De interactieve aanpak zoals ik die indertijd in het MuHKA leerde was me op het lijf geschreven. Hun werkwijze is ontstaan uit de praktijk. Het is geen kant-en-klaar model, wel een visie die theoretische onderbouwd werd. Jarenlang heb ik vanuit die invalshoek gewerkt: trachten aan te voelen wat de specifieke bezoeker tijdens zijn rondleiding wil ervaren en daar zo goed mogelijk in begeleiden. De tools die per tentoonstelling ontwikkeld werden subtiel inzetten, afgestemd op de noden van de bezoeker.
De educatieve dienst van het MuHKA gaf toen al mee dat non-verbale communicatie de verbale communicatie beïnvloedt. Zij maakten er ons al attent op dat de kracht ervan zo bepalend kan zijn dat ze de inhoud van de boodschap vervormt. E dit slaat niet enkel op de interactie tussen publiekswerker en toeschouwer. Het non-verbale uitwisselen vindt ook plaats tussen toeschouwer en kunstwerk.[66]
Vanuit die voedingsbodem is het actuele onderzoek gegroeid. Vanuit deze ingesteldheid wil ik verder zoeken waar het schoentje knelt. En waarom het knelt.

________________________________
[48] (Xanthoudaki, Maria; Tickle, Les; Sekules, Veronica, 2003, pp. 1-3)
[49] (Van Reeth, 2009, p. 5)
[50] (Elias, 2001, p. 110)
[51] (Spierts, 2001, p. 11)
[52] (Hooper-Greenhill, 2001, p. 119)
[53] (Woodall, 2016, p. 67)
[54] (Dewey, 2005, p. 204)
[55] (Terry Barrett, 2019)
[56] Ibid.
[57] (VTS, sd)
[58] (Mediawijsheid)
[59] (Terry, sd)
[60] Ibid.
[61] (van Leeuwen & Rock, 2013, pp. 4-5,14 ) en vrij geciteerd uit rapport
[62] (De Mette, Tom; Vermeersch, Lode;)
[63] (Pas G. , 1977, p. 31)
[64] (Van Reeth, 2009) Studie, uitgevoerd in opdracht van BAM, geeft een beeld van de situatie in het Vlaamse landsgedeelte van België.
[65] (Saey, Peggy; Prummel, Janien, 2001, pp. 145-160) vrij geciteerd
[66] Ibid. vrij geciteerd